Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE2811

Datum uitspraak2002-05-22
Datum gepubliceerd2002-05-22
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200103119/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200103119/1. Datum uitspraak: 22 mei 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats] tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 8 mei 2001 in het geding tussen: appellant en burgemeester en wethouders van Enschede. 1. Procesverloop Bij besluit van 1 juni 1999 hebben burgemeester en wethouders van Enschede (hierna: burgemeester en wethouders) bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk veranderen en vergroten van een autopoetsbedrijf op het perceel [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 10 augustus 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van Commissie voor bezwaar en beroep van 13 juli 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 8 mei 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 juli 2001. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 20 november 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp, gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door M. Snellenburg, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Burgemeester en wethouders hebben bij besluit van 8 juli 1998 bouwvergunning verleend voor het overkappen van een bestaande autowasplaats op het betreffende perceel. Tijdens de uitvoering van dit bouwplan eind 1998 is in afwijking van de bouwvergunning gebouwd. De onderhavige bouwvergunning strekt tot legalisering van hetgeen in afwijking van de eerstgenoemde bouwvergunning is gerealiseerd. 2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aanhoudingsplicht op grond van artikel 52, eerste lid, van de Woningwet niet van toepassing is. Aldus appellant valt de inrichting niet onder de werking van het “Besluit herstelinrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer” (hierna: het Besluit). 2.3. In artikel 52, eerste lid, van de Woningwet is – voor zover hier van belang - bepaald dat burgemeester en wethouders de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning eveneens aanhouden indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en het bouwen tevens is aan te merken als het oprichten of veranderen van een inrichting waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist. In haar uitspraak van 22 mei 2001 in de zaak met nummers 199900960/2 en 199902308/1 is de Afdeling tot het oordeel gekomen dat het Besluit van toepassing is op de onderhavige inrichting. Daarmee staat vast dat de inrichting ten tijde van het besluit van 1 juni 1999 niet vergunningplichtig maar meldingplichtig is op grond van de Wet milieubeheer en dat geen sprake is van een aanhoudingsplicht als bedoeld in artikel 52 van de Woningwet. Hetgeen appellant heeft aangevoerd omtrent ontwikkelingen die zich na het nemen van het bestreden besluit hebben voorgedaan in de inrichting, kan, wat daar ook van zij, in de onderhavige procedure geen rol spelen. 2.4. Nu niet gesteld of gebleken is dat de weigeringsgronden genoemd in artikel 44 van de Woningwet zich voordeden volgt dat burgemeester en wethouders gelet op het dwingende bepaalde van dit artikel geen andere beslissing konden nemen dan de in geding zijnde vergunning te verlenen. Voor een weging van de door appellant gestelde belangen ingevolge de Wet milieubeheer, biedt dit artikel geen ruimte. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat. w.g. Van der Meer w.g. Ouwehand Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002 224-387.