
Jurisprudentie
AE2820
Datum uitspraak2002-05-22
Datum gepubliceerd2002-05-22
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200103139/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-05-22
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200103139/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het niet doen van een mededeling als bedoeld in artikel 19a, elfde lid, van de WRO (oud), heeft in casu geen verschoonbare termijnoverschrijding tot gevolg.
Verweerder heeft met toepassing van art. 19 WRO, zoals dat tot 3 april 2000 luidde, vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een moskee. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft zij wegens termijnoverschijding niet-ontvankelijk verklaard.
Vast staat en niet in geschil is dat appellant de termijn heeft overschreden. Ingevolge art. 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is.
Afdeling: Nu het primaire besluit op de gebruikelijke wijze is gepubliceerd onder vermelding van de mogelijkheid tot het indienen van bezwaar, kan het feit dat niet is voldaan aan het vereiste ingevolge art. 19a, elfde lid, van de WRO, dat mededeling wordt gedaan van de beslissing op het verzoek om vrijstelling aan degenen die bedenkingen naar voren hebben gebracht, onvoldoende reden zijn om reeds daarom te oordelen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Anders dan appellant heeft betoogd, is vast komen te staan dat het geen vast gebruik is in de gemeente Deventer dat een gemachtigde persoonlijk op de hoogte wordt gesteld van een besluit als thans aan de orde. Hetgeen appellant in dat verband heeft aangevoerd, treft reeds daarom geen doel. Dat het bouwplan waarvoor vergunning is verleend tussentijds is gewijzigd, waardoor appellant naar hij heeft gesteld er van uitging dat de aanvraag was ingetrokken, leidt evenmin tot een verschoonbare termijnoverschrijding.
Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en dat de bezwaren niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Beroep ongegrond.
Burgemeester en wethouders van Deventer, verweerder.
mr. J.H.B. van der Meer
Uitspraak
200103139/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 22 juni 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Deventer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2000, verzonden 28 maart 2000 hebben burgemeester en wethouders van Deventer (hierna: burgemeester en wethouders) met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dat tot 3 april 2000 luidde, vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een moskee op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 25 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van algemene commissie voor de beroep-, bezwaar- en verzoekschriften van 14 juli 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 22 juni 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 september 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M.C. Arnoldus en mr. A.J. Nijman, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Appellant is, met kennisgeving, niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders hem ten onrechte niet-ontvankelijk hebben verklaard in zijn bezwaar.
2.2. Op grond van de stukken staat vast dat burgemeester en wethouders het besluit gedateerd 24 maart 2000, op 28 maart 2000 hebben verzonden. Het toezenden van het besluit aan de aanvrager dient te worden aangemerkt als de bekendmaking die ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: van de Awb) bepalend is voor de aanvang van de bezwaartermijn.
2.3. Hieruit volgt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift heeft gelopen van 29 maart 2000 tot en met 9 mei 2000. Appellant heeft het bezwaarschrift gedateerd 11 mei 2000 per faxbericht op dezelfde dag bij burgemeester en wethouders ingediend. Vast staat en niet in geschil is dat appellant de termijn heeft overschreden.
2.4. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is.
2.5. Bij beantwoording van de vraag of krachtens artikel 6:11 van de Awb aan de termijnoverschrijding kan worden voorbijgegaan, is het volgende van belang. Bij brief van 20 oktober 1999 (hierna: de brief) hebben burgemeester en wethouders aan (gemachtigde van) appellant meegedeeld dat de (onder meer door appellant) tegen de vrijstelling ingebrachte bedenkingen ongegrond worden verklaard en dat verklaringen van geen bezwaar worden aangevraagd aan Gedeputeerde Staten. Voorts is in de brief aangegeven dat dit college een beslistermijn van maximaal 2 maanden heeft. Burgemeester en wethouders hebben erop gewezen dat – indien de verklaringen van geen bezwaar werden afgegeven – over circa 2 maanden bouwvergunning voor de bouw van de moskee kon worden afgeven. Ten slotte is in de brief aangegeven dat de afgifte van de bouwvergunning zal worden gepubliceerd in het huis-aan-huisblad de Stadskrant. De brief is juist geadresseerd. Burgemeester en wethouders hebben de aanvraag om bouwvergunning op 21 oktober 1999 gepubliceerd in de Stadskrant. Het primaire besluit van 24 maart 2000 is op de gebruikelijke wijze op 6 april 2000 gepubliceerd in de Stadskrant onder vermelding van de mogelijkheid tot het indienen van bezwaar. Gelet hierop kan het feit dat niet is voldaan aan het vereiste ingevolge artikel 19a, elfde lid, van de WRO, dat mededeling wordt gedaan van de beslissing op het verzoek om vrijstelling aan degenen die bedenkingen naar voren hebben gebracht onvoldoende reden zijn om reeds daarom te oordelen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Anders dan appellant heeft betoogd, is vast komen te staan dat het geen vast gebruik is in de gemeente Deventer dat een gemachtigde persoonlijk op de hoogte wordt gesteld van een besluit als thans aan de orde. Hetgeen appellant in dat verband heeft aangevoerd, treft reeds daarom geen doel. Dat het bouwplan waarvoor vergunning is verleend tussentijds is gewijzigd, waardoor appellant naar hij heeft gesteld er van uitging dat de aanvraag was ingetrokken, leidt evenmin tot een verschoonbare termijnoverschrijding.
2.6. Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat burgemeester en wethouders zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en dat de bezwaren niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Ouwehand
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002
224-387

