Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE2873

Datum uitspraak2002-04-02
Datum gepubliceerd2002-07-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-004064-00
Statusgepubliceerd


Indicatie

1) tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk ongeveer 19 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne binnen het grondgebied van Nederland brengen; 2) (medeplegen van) voorbereiden en/of bevorderen van een feit, bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet; 3) verdachte maakte -als douanebeambte- deel uit van een groep personen die zich volgens een vast patroon bezighield met de invoer van cocaïne in Nederland; 4) geen doorlaten van drugs


Uitspraak

arrestnummer rolnummer 23-004064-00 datum uitspraak 2 april 2002 tegenspraak Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige strafkamer in de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 19 december 2000 in de strafzaak onder parketnummer 15/035051-00 tegen [Verdachte] geboren op Curaçao op 21 mei 1966, wonende te [Adres] thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen, 4811 EE Breda, Kloosterlaan 172 Beperkt appel Het hoger beroep van de verdachte is blijkens mededeling van de raadsman van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 20 november 2001 niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 6 en 7 tenlastegelegde. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 5 december 2000 en in hoger beroep van 20 en 23 november 2001, 12, 19 en 20 maart 2002. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman naar voren is gebracht. De tenlastelegging Aan de verdachte is - voor zover in hoger beroep aan de orde - tenlastegelegd hetgeen onder 1 tot en met 5 vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg van 3 oktober 2000 op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen. Ter terechtzitting gevoerde verweren De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd: 1. De CID-informatie die uiteindelijk tot de verdenking van verdachte heeft geleid, is al in 1997 aan de CRI uitgegeven. Omdat pas in 2000 een onderzoek is gestart op basis van deze informatie heeft de overheid op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat in de tussenliggende periode op Schiphol drugs zijn binnengekomen, hetgeen aangeduid kan worden als het doorlaten van drugs door de overheid. 2. De vervolging van verdachte is volstrekt willekeurig. De organisatie die kennelijk bij de internationale drugstransporten betrokken was, bestond uit veel meer mensen dan het aantal personen dat thans terechtstaat. Toch heeft het onderzoek zich - blijkens mededeling van getuige [getuige] ter terechtzitting in hoger beroep - beperkt tot ambtenaren. Waarom de overige deelnemers aan de organisatie, zo naar hen al onderzoek is ingesteld, niet vervolgd worden en verdachte wèl is onduidelijk en de omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte] - niet zijnde een ambtenaar - wel vervolgd is versterkt deze onduidelijkheid. 3. De verdediging heeft zich tegen de tenlastegelegde feiten niet naar behoren kunnen verweren, omdat het opsporingsonderzoek zich tot Nederland heeft beperkt en de overige deelnemers aan de organisatie niet vervolgd zijn, ten gevolge waarvan de verdediging de plaats van de verdachte ten opzichte van de organisatie niet duidelijk naar voren heeft kunnen brengen. Het hof verwerpt de verweren. Met betrekking tot het onder 1 aangeduide verweer overweegt het hof dat de enkele omstandigheid dat - voor zover bekend - na 1997 aanvankelijk geen onderzoek is verricht naar aanleiding van de door de raadsman bedoelde CID-informatie niet inhoudt dat er sprake is van "doorlaten" van drugs door de overheid, reeds omdat een besluit met zodanige strekking niet bekend is. Met betrekking tot het onder 2 aangeduide verweer stelt het hof voorop dat het openbaar ministerie ten aanzien van de beslissing omtrent vervolging in beginsel beleidsvrijheid toekomt. Met betrekking tot het onderhavige geval overweegt het hof dat het openbaar ministerie in overleg met de rijksrecherche het onderzoek heeft toegespitst op de betrokken ambtenaren. Gelet op de taak van de rijksrecherche geeft een zodanige beslissing geen blijk van willekeur. De beslissing tevens de medeverdachte [medeverdachte] te vervolgen doet daar - in het licht van hetgeen hem ten laste wordt gelegd - niet aan af. Daarnaast is gebleken dat de informatie met betrekking tot andere mogelijk betrokkenen blijkens mededeling van getuige [getuige] ter terechtzitting in hoger beroep naar de betreffende hoofdofficieren van justitie is verzonden, hetgeen kennelijk niet tot enige vervolging heeft geleid. Met betrekking tot het onder 3 aangeduide verweer overweegt het hof dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep in de gelegenheid is geweest aan te geven of en zo ja welke betrekkingen zij onderhield met personen die deel zouden uitmaken van enige door de raadsman bedoelde organisatie. Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte in haar verdediging is benadeeld door (1) de beperkte omvang van het opsporingsonderzoek of (2) de omstandigheid dat slechts vier personen strafrechtelijk zijn vervolgd. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt. De bewijslevering Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 is tenlastegelegd, met dien verstande dat ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde: zij op 20 juni 2000 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 19 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde: zij op tijdstippen in de periode van 18 maart 2000 tot en met 12 april 2000 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, te Amsterdam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen, een ander heeft getracht te bewegen om dat feit mede te plegen, immers heeft verdachte een ontmoeting gehad aangaande, telefoongesprekken gevoerd over en afspraken gemaakt over: - een foto en de wijze van herkenning van een persoon die met medebrenging van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne op een tijdstip in de periode van 10 april 2000 tot en met 12 april 2000 op de luchthaven Schiphol zou arriveren en - de aankomst van voornoemde persoon op de luchthaven Schiphol en een foto van voornoemd persoon in ontvangst genomen en voorhanden gehad en aan een ander getoond. ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde: zij op tijdstippen in de periode van 21 mei 2000 tot en met 24 mei 200 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich of een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, immers heeft/ hebben verdachte en /of een of meer van verdachtes mededaders telefoongesprekken gevoerd over en/of afspraken gemaakt over: - de aankomst van een persoon op de luchthaven Schiphol die met medebrenging van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne op een tijdstip in de periode van 23 mei 2000 tot en met 25 mei 2000 op de luchthaven Schiphol zou arriveren en/of zich begeven naar en geposteerd in een van de aankomsthallen van de luchthaven Schiphol. ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde: zij op tijdstippen in de periode van 25 april 2000 tot en met 30 mei 2000 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en te Amsterdam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en/of een of meer anderen gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en gelden waarvan zij wist dat deze bestemd waren tot het plegen van dat feit voorhanden heeft gehad, immers heeft/ hebben verdachte en/of een of meer van verdachtes mededaders een of meer ontmoetingen gehad aangaande en/of een of meer telefoongesprekken gevoerd over en/of een of meer afspraken gemaakt over: - het verzamelen en het overdragen en de hoogte van een geldbedrag bestemd voor de aanschaf van een hoeveelheid cocaïne - de hoeveelheid aan te schaffen cocaïne en een geldbedrag van fl.6000,--, bestemd voor de aanschaf van een hoeveelheid cocaïne ontvangen en voorhanden gehad en overgedragen. ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde: zij op 15 mei 2000 te Amsterdam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, om feiten bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren en verstrekken van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om die feiten mede te plegen, immers heeft verdachte en/of een of meer van verdachtes mededaders een ontmoeting gehad aangaande en telefoongesprekken gevoerd over en afspraken gemaakt over: - het zoeken en/of het benaderen en/of ontmoeten van een persoon die geïnteresseerd zou zijn in het verkopen en afleveren en/of verstrekken van een hoeveelheid cocaïne en - de hoogte van een geldbedrag bestemd voor de aanschaf van die cocaïne. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Hetgeen onder 1 primair, 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Nadere bewijsoverweging Het hof leidt uit de te bezigen bewijsmiddelen met betrekking tot het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde - in onderling verband en samenhang beschouwd - af dat verdachte deel uitmaakte van een groep personen die zich volgens een vast patroon bezighield met de invoer van cocaïne in Nederland. Aan de hand van door een contactpersoon van de organisatie verstrekte vluchtgegevens en beschrijvingen van koeriers, die al dan niet vergezeld gingen van foto's, was verdachte belast met het observeren van de bewegingen van koeriers op Schiphol. De resultaten van deze observaties, waartoe ook douanecontroles konden behoren, werden vervolgens doorgegeven aan de eerder bedoelde contactpersoon. Aldus vormden de observaties een integraal onderdeel van de bij invoer van cocaïne gevolgde werkwijze. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het uitvoeren van de observaties moet worden aangemerkt als vorm van volledige samenwerking met de - in deze zaken buiten beeld gebleven - drugshandelaren die de transporten hebben georganiseerd. De met betrekking tot de feiten 1, 2 en 3 gebezigde bewijsmiddelen moeten in dit licht worden begrepen. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder 1 bewezenverklaarde levert op: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod. Het onder 2 bewezenverklaarde levert op: Medeplegen van voorbereiden en/of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander te trachten te bewegen om dat feit mede te plegen. Het onder 3 bewezenverklaarde levert op: Medeplegen van voorbereiden en/of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet door zich of een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen. Het onder 4 bewezenverklaarde levert op: Medeplegen van voorbereiden en/of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet door zich en/of een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en gelden voorhanden te hebben waarvan hij weet dat deze bestemd zijn tot het plegen van dat feit. Het onder 5 bewezenverklaarde levert op: Medeplegen van voorbereiden en/of bevorderen van een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander te trachten te bewegen om dat feit mede te plegen. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. De op te leggen straf Ten aanzien van de onder 6 en 7 tenlastegelegde feiten doet zich de situatie voor van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Overeenkomstig het in dat artikel voorgeschreven dient dan ook de straf voor de onder 6 en 7 tenlastegelegde feiten te worden bepaald. Het hof bepaalt deze straf op 2 (TWEE) JAAR gevangenisstraf aangezien de rechtbank te Amsterdam een gedeelte van twee jaar van de bij vonnis van 19 december 2000 opgelegde gevangenisstraf (van zeven jaar) zal hebben bedoeld voor de onder 6 en 7 tenlastegelegde feiten. Met betrekking tot de door de rechtbank verbeurd verklaarde inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: een visitekaart (magdy im en export), een enveloppe (met de naam mohammed [telefoonnummer] en diverse tax free formulieren (formulieren met wetteksten) bepaalt het hof dat de rechtbank deze verbeurdverklaring eveneens zal hebben bedoeld voor de onder 6 en 7 tenlastegelegde feiten, aangezien de rechtbank, blijkens het vonnis van 19 december 2000, ten aanzien van de evengenoemde voorwerpen, van oordeel is geweest dat met behulp van deze voorwerpen de in het vonnis van de rechtbank onder 6 en 7 bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid. Het hof heeft in hoger beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich - in haar hoedanigheid van douanebeambte - samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne. In dit geval betrof het de zeer grote hoeveelheid van ruim 19 kilogram cocaïne die met medewerking van verdachte Nederland is binnengebracht. Verdachte heeft in haar functie van douaneambtenaar meegewerkt aan de uitvoering van een plan, waardoor een koerier, komende van een vlucht uit Carácas, met drugs Nederland binnen kon komen. Verdachte is hiertoe door haar medeverdachte [Medeverdachte 2] benaderd en het signalement van de koerier is aan haar doorgegeven. Verdachte is toen naar de betreffende aankomsthal gegaan en heeft gezien en daarna aan [Medeverdachte 2] doorgegeven dat de koerier die aan het signalement voldeed was aangehouden. Verdachte heeft door aldus te handelen welbewust meegewerkt aan dat drugstransport. Voorts heeft verdachte voorbereidingshandelingen gepleegd, telkens in het kader van drugstransporten. Wederom was haar betrokkenheid erop gericht in haar hoedanigheid van douanebeambte invoer van drugs voor te bereiden of te bevorderen, dan wel om zelf in drugs te handelen. Hard drugs, zoals cocaïne, vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit. Kennelijk heeft de verdachte zich laten leiden door het oogmerk van financieel gewin. Verdachte heeft hierdoor op zeer ernstige wijze misbruik gemaakt van haar positie als douaneambtenaar en daardoor het vertrouwen dat de maatschappij in ambtenaren en in douanepersoneel in het bijzonder heeft, ernstig geschaad. Het hof heeft rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 26 april 2001, waaruit blijkt dat verdachte - op het inmiddels ten dele onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank te Haarlem van 19 december 2000 na - niet eerder wegens het plegen van delicten is veroordeeld. Voorts heeft het hof heeft kennis genomen van de inhoud van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 15 februari 2002. Op grond van het bovenstaande acht het hof een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: een legitimatiebewijs (Safety Guard), een kaart (Lips beveiliging), een legitimatiebewijs douane ten name van [Verdachte] een stempel ("Douanepost Schiphol, Stationsgebouw"), een datumstempel, een stempel "conform uitgevoerd" en negen stuks diverse bescheiden uit groene rugzak dienen te worden teruggegeven aan de uitgevende instantie. De toepasselijke wettelijke voorschriften De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet. De beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen, en doet opnieuw recht. Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor de onder 6 en 7 tenlastegelegde feiten op een gevangenisstraf van 2 (TWEE) JAAR. Bepaalt ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen te weten: een visitekaart (magdy im en export), een enveloppe (met de naam mohammed [telefoonnummer] en divers tax free formulieren (formulieren met wetteksten) dat deze ter zake van hetgeen onder 6 en 7 is tenlastegelegd zijn verbeurd verklaard. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 (VIER) JAAR. Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie van: een legitimatiebewijs (Safety Guard), een kaart (Lips beveiliging), een legitimatiebewijs douane ten name van [Verdachte] een stempel ("Douanepost Schiphol, Stationsgebouw"), een datumstempel, een stempel "conform uitgevoerd" en negen stuks diverse bescheiden uit groene rugzak. Gelast teruggave aan verdachte van: een SIMM-kaart. Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Wiewel, Verspyck Mijnssen en De Winter in tegenwoordigheid van mr. Wolters als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 april 2002.