
Jurisprudentie
AE3301
Datum uitspraak2002-05-29
Datum gepubliceerd2002-05-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200105183/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-05-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200105183/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
200105183/1.
Datum uitspraak: 29 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2001, hebben burgemeester en wethouders van Uden het uitwerkings- en wijzigingsplan "Velmolen II" vastgesteld.
Dit besluit is aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 14 augustus 2001, kenmerk 761962/771643 beslist over de goedkeuring van het uitwerkings- en wijzigingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 16 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen op 18 oktober 2001, beroep ingesteld.
Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2002, waar appellant in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door
H.A.J. van Hout, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad van Uden, vertegenwoordigd door
mr. H.J.P. van Erp, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het uitwerkings- en wijzigingsplan (verder te noemen: het plan) strekt tot uitwerking van de bestemming “Uit te werken woondoeleinden
-UW- “ en wijziging van de bestemming “Verkeersdoeleinden -V-” uit het bestemmingsplan “Hoenderbos/Velmolen”. Het plan voorziet in de bouw van ongeveer 180 woningen, kantoren en bedrijfsruimten met de daarbij behorende verkeersstructuur.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.2. Appellant stelt dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan het plan, voorzover dat niet voorziet in de bouw van twee woontorens die zouden worden voorzien van een dak met goudgele dakpannen, een door hem ontworpen kunstwerk. Hij voert aan dat de gemeente op dit punt toezeggingen heeft gedaan die in het plan niet worden nagekomen.
2.2.1. Burgemeester en wethouders hebben het gebied waarin de door appellant bedoelde woontorens gebouwd zouden moeten worden, niet in het plan opgenomen vanwege het gemeentelijke woningbouwcontingent en woningbouwprogramma.
2.2.2. Verweerders hebben geen aanleiding gezien goedkeuring aan het plan te onthouden en hebben ingestemd met het standpunt van burgemeester en wethouders met betrekking tot de ingebrachte zienswijze.
2.2.3. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders dit volgens bij het plan te geven regelen moeten uitwerken.
De in deze bepaling opgenomen plicht biedt burgemeester en wethouders de vrijheid de uitwerking gefaseerd ter hand te nemen. Slechts indien tussen gronden waaraan een uit te werken bestemming is toegekend een zodanige samenhang bestaat dat het noodzakelijk is de uitwerking hiervan in onderling verband te bezien, bestaat, in verband met een goede ruimtelijke ordening, voor gedeputeerde staten aanleiding inbreuk te maken op deze vrijheid. Deze samenhang kan zich voordoen, indien de verwezenlijking van het uitwerkingsplan ingrijpende gevolgen heeft voor de niet in het plangebied opgenomen gronden.
De Afdeling is, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, van oordeel dat in dit geval verweerders in redelijkheid hebben kunnen instemmen met de begrenzing van het plan. Ten aanzien van het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel, overweegt de Afdeling dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens burgemeester en wethouders verwachtingen zijn gewekt dat het plan in de bouw van de door appellant bedoelde woontorens zou voorzien. Burgemeester en wethouders hebben bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging, dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Voor verweerders bestond derhalve geen aanleiding om op grond van het niet honoreren van gerechtvaardigde verwachtingen door het gemeentebestuur, goedkeuring aan het plan te onthouden. Ter zitting is van de zijde van het gemeentebestuur gezegd dat de woontorens waarschijnlijk in 2003 of 2004 zullen worden gebouwd.
2.3. Gelet op het bovenstaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerders het met de voorschriften van het bestemmingsplan overeenstemmende uitwerkingsplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening hadden moeten achten. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Troost
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2002
234-417.

