Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE3321

Datum uitspraak2002-05-29
Datum gepubliceerd2002-05-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200102861/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200102861/1. Datum uitspraak: 29 mei 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te [woonplaats], 2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats], en gedeputeerde staten van Gelderland, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 21 september 2000 heeft de gemeenteraad van Didam, op voorstel van burgemeester en wethouders van 12 september 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "Het Kwadrant". Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht. Verweerders hebben bij hun besluit van 17 april 2001, nr. RE2000.87357, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht. Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 30 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2001, en appellanten sub 2 bij brief van 15 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2001, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 30 juli 2001 hebben verweerders medegedeeld dat het beroepschrift hun geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2002, waar appellanten sub 1 en 2, vertegenwoordigd door mr. J. Zandberg, advocaat te Didam, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. I. Smeenk, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Tevens is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door G. van der Meulen, ambtenaar van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Het plan heeft betrekking op een gebied (het Kwadrant) dat direct ten noorden van het centrum van Didam ligt, omsloten door de Kerkstraat, Bodenclauwstraat, [locatie] en Lockhorststraat. Het voorziet in de herbestemming van het Piusklooster naar een (overwegend) woonbestemming en maakt woningbouw ter plaatse van een leeggekomen scholencomplex aan de Bodenclauwstraat mogelijk. Voor het overige heeft het plan voornamelijk een conserverende betekenis. Verweerders hebben het plan goedgekeurd. 2.2. Tot appellanten sub 1 behoren onder meer de heer en mevrouw Nova en de heer en mevrouw Wouters. Appellanten Nova en Wouters hebben evenwel tegen het plan geen bedenkingen ingebracht bij verweerders. In het stelsel, neergelegd in artikel 28, zevende lid, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten indien tegen het plan bedenkingen zijn ingebracht bij gedeputeerde staten. Dit is slechts anders voor zover het besluit van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een bedenking in te brengen. Deze uitzonderingen doen zich hier niet voor. Het beroep van appellanten Nova en Wouters is dan ook niet-ontvankelijk. 2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast. 2.4. Appellanten kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen. Appellanten sub 1 wonen, op eerdervermelde appellanten Nova en Wouters na, in de [locatie]. Zij hebben in beroep aangevoerd dat het plan zal leiden tot belemmering van hun vrije uitzicht, toename van (verkeers-)drukte, verkeers- en lichthinder en verlies van privacy. Zij achten de voorziene parkeermogelijkheden onvoldoende. Tenslotte stellen zij zich op het standpunt dat het plan in strijd is met de gemeentelijke structuurvisie. Appellanten sub 2 wonen in de Kerkstraat. Zij hebben betoogd dat de bebouwingsgrens te dicht op de openbare weg is gesitueerd en dat de bouwmassa niet past in de omgeving. Zij zijn voorts van mening dat niet is gemotiveerd waarom de nieuwe woonbebouwing aan de zuidzijde bijdraagt aan een betere stedenbouwkundige kwaliteit van het voorplein van het Pius-klooster. Ook achten zij de belofte van de gemeenteraad, dat de bomen aan de Kerkstraat behouden blijven, onhoudbaar. Zij zijn tenslotte van mening dat ten onrechte geen apart akoestisch onderzoek is uitgevoerd en achten het bodemonderzoek dat is verricht naar aanleiding van de brand in het voormalige Piusklooster ondeugdelijk, aangezien naar hun mening na de brand sprake moet zijn van een verhoogd gehalte aan PAK. 2.5. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan past in een centrumgebied als waarvan hier sprake is. De stedenbouwkundige invulling acht hij acceptabel. Ook de toename van verkeersdrukte acht hij niet onaanvaardbaar. Voorts stelt de gemeenteraad dat aan de Wet geluidhinder is voldaan. De gemeenteraad deelt de vrees voor parkeeroverlast niet, en stelt dat, nu het parkeren binnen het complex woningen aan de [locatie] niet verdiept zal plaatsvinden, ook de lichthinder waarvoor appellanten sub 1 bevreesd zijn, zal verminderen. 2.6. Verweerders hebben geen aanleiding gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of in strijd met het recht te achten en hebben het plan goedgekeurd. Zij zijn van mening dat de voorgestelde bebouwing en de bepaalde hoogten passend zijn voor het centrumgebied. Zij achten het aantal voorziene parkeerplaatsen voldoende. Omdat het gebied is gecategoriseerd als 30 km-zone behoeft volgens hen geen apart akoestisch onderzoek te worden verricht. De gemeentelijke structuurvisie heeft volgens hen geen rechtstreeks bindend karakter. 2.7. De Afdeling stelt voorop dat aan een vrij uitzicht of een geldend bestemmingsplan in het algemeen geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. Op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen kunnen steeds andere bestemmingen en voorschriften in een plan worden opgenomen. 2.7.1. Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat de gemeentelijke structuurvisie, waarin woningbouw in het plangebied is opgenomen, een richtinggevend karakter heeft zodat afwijking hiervan, bijvoorbeeld wat het aantal woningen betreft, mogelijk is. Zij zijn van mening dat deze afwijking niet tot gevolg heeft dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, nu zij reeds voor de vaststelling daarvan bij besluiten van 22 maart 1999 en 23 augustus 2000 afwegingen ter zake hebben gemaakt en hebben besloten ten behoeve van het plan aan de gemeente extra planologische ruimte toe te kennen uit de “Woningpot” voor bijzondere plannen over de jaren 1999 en 2000 voor respectievelijk 50 en 20 woningen. De Afdeling is van oordeel dat verweerders zich in redelijkheid op dit standpunt hebben kunnen stellen. 2.7.2. Blijkens de stukken is uitgangspunt van het plan dat de bebouwing in het gebied niet hoger zal worden dan drie lagen met kap of een terugliggende vierde laag. Aan de westzijde van de [locatie], met uitzondering van de hoekinvulling, worden voornamelijk eengezinswoningen beoogd, waarvan de maximale bouwhoogte 8,5 meter bedraagt, hetgeen ongeveer een meter hoger is dan de bestaande woningen aan de oostzijde van de [locatie]. De maximale goot- en nokhoogte van de voorziene bebouwing aan de Kerkstraat en de [locatie] bedraagt 9, respectievelijk 11 meter, naar het midden van het Kwadrant toe oplopend tot 12, respectievelijk 14 meter. In de Kerkstraat wordt aldus aansluiting gezocht met de bebouwing van het (gedeeltelijk) te handhaven Piusklooster. Het deel van het Pius-klooster aan de Kerkstraat dat behouden blijft, blijft het hoogst, met een goothoogte van 10 en een nokhoogte van 17 meter. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen de plaats van het plangebied, namelijk direct grenzend aan het centrum van Didam, hebben verweerders naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid geen reden behoeven te zien voor het oordeel dat de beoogde nieuwbouw onvoldoende is afgestemd op de omgeving. Dat, zoals appellanten sub 2 stellen, de bebouwingsgrens niet gelijk loopt met de voorgevelrooilijn van de Mariakleuterschool, leidt niet tot een ander oordeel, nu deze afwijking zodanig gering is dat verweerders daaraan geen doorslaggevend belang hebben hoeven hechten. Evenmin ziet de Afdeling grond voor het oordeel dat verweerders de bedenkingen ter zake onvoldoende hebben gemotiveerd. Overigens is gebleken dat op 28 augustus 2001 met gebruikmaking van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO, bouwvergunning is verleend voor de bouw van het blok woningen, grenzend aan de [locatie] en dat het parkeren op het binnenterrein niet verdiept plaatsvindt. Als gevolg daarvan komt de begane grond van de voorziene woningen aan de [locatie] op een normale hoogte ten opzichte van het maaiveld te liggen en zullen zij ongeveer een meter lager worden. 2.7.3. Niet aannemelijk is geworden dat de nieuwbouw ernstige lichthinder of gebrek aan privacy voor appellanten met zich brengt. Omdat het parkeren, zoals hierboven vermeld, niet verdiept plaatsvindt, zullen appellanten sub 1 overigens geen lichthinder door omhoogrijdende auto’s ondervinden. Ook zal hierdoor geen sprake zijn van halfverhoogde woningen van waaruit, zoals appellanten sub 1 hebben gesteld, eenvoudig in hun woningen kan worden gekeken. Evenmin is aannemelijk geworden dat de (verkeers)drukte dermate ingrijpend zal toenemen, dat verweerders hieraan in redelijkheid niet hebben kunnen voorbijgaan. Hierbij neemt de Afdeling wederom in aanmerking dat het plangebied direct grenst aan het centrum, zodat (verkeers)drukte van enige omvang in de rede ligt. 2.7.4. Met betrekking tot parkeermogelijkheden heeft de gemeenteraad het volgende gesteld. Het aantal woningen in het plan bedraagt 117, waarvan 11 in het kloostercomplex en 106 nieuwbouw. Hierin kunnen worden onderscheiden 109 appartementen die vooral zijn bedoeld voor senioren en kleine huishoudens, en acht gezinswoningen. In het kloostercomplex worden voorts voorbereidingen getroffen om zorgappartementen voor senioren te realiseren. Op de drie binnenterreinen van de nieuwbouw zullen 88 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. In de voortuin van het kloostercomplex zullen waarschijnlijk vijf parkeerplaatsen worden aangelegd. Voor het overige is er volgens de gemeenteraad parkeercapaciteit in de omliggende straten, na herinrichting van de Kerkstraat en de Bodenclauwstraat. In de Bodenclauwstraat bestond voorheen een parkeerverbod. Na herinrichting neemt de capaciteit volgens de gemeenteraad naar verwachting toe met 35 tot 40 parkeerplaatsen. Niet aannemelijk is geworden dat dit aantal substantieel lager zal uitvallen. Het voorgaande in aanmerking genomen, konden verweerders er, ook als niet alle woningen zouden worden bewoond door senioren, naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid van uitgaan dat het plan voorziet in voldoende parkeermogelijkheden. 2.7.5. Dat de bomen aan de Kerkstraat een zodanig beeldbepalend karakter hebben dat verweerders het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening hadden moeten achten vanwege het ontbreken van een specifieke bestemming hiervoor, hebben appellanten sub 2 naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt. 2.7.6. Gelet op artikel 74, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 77 van de Wet geluidhinder, behoeft bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek te worden ingesteld indien voor de wegen een maximumsnelheid geldt van 30 km per uur. In het verkeersveiligheidsplan van de gemeente is de Kerkstraat, evenals de overige wegen die het plangebied omgrenzen, aangemerkt als verblijfsgebied en derhalve als 30 km-zone. Gelet daarop hebben verweerders zich terecht op het standpunt gesteld dat geen akoestisch onderzoek hoefde te worden gedaan. Voorts hebben verweerders in redelijkheid kunnen aannemen dat, mede gelet op deze maximumsnelheid, als gevolg van het plan niet van een dusdanige geluidsbelasting op de omgeving sprake zal zijn dat het plan om die reden in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dat nog niet alle verkeersmaatregelen, waartoe is besloten, zijn uitgevoerd, maakt dit niet anders. 2.7.7. Naar aanleiding van de door appellanten sub 2 ingediende bedenkingen hebben verweerders het gemeentebestuur verzocht een nader bodemonderzoek te laten uitvoeren naar mogelijke verontreinigingen als gevolg van een brand die in de zomer van 2000 in het kloostercomplex heeft gewoed. In het kader van dat onderzoek is door het adviesbureau Witteveen en Bos het gehele perceel van het kloostercomplex, inclusief de kloostertuin, opnieuw onderzocht. In het rapport, gedateerd 27 maart 2001, wordt onder meer geconstateerd dat in vergelijking met een eerder bodemonderzoek geen hogere gehalten aan PAK en/of lood zijn gemeten. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het onderzoek dat na de brand is uitgevoerd zodanige gebreken vertoont dat verweerders zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit niet hadden mogen baseren. 2.8. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I verklaart het beroep van appellanten sub 1, voor zover mede ingesteld door [appellanten sub 2], niet-ontvankelijk; II verklaart de beroepen voor het overige ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. J.J. Vis en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. Z.N. Kammeraat, ambtenaar van Staat. w.g. Cleton w.g. Kammeraat Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2002 295.