Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE3337

Datum uitspraak2002-05-29
Datum gepubliceerd2002-05-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200102753/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200102753/1. Datum uitspraak: 29 mei 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant] en anderen, wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 5 april 2001 in het geding tussen: appellanten en burgemeester en wethouders van Etten-Leur. 1. Procesverloop Bij besluit van 27 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders van Etten-Leur (hierna: burgemeester en wethouders) een bouwvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het uitbreiden van een varkensstal op het perceel [locatie]. Bij besluit van 15 november 1999 hebben burgemeester en wethouders een bouwvergunning verleend aan de vergunninghouder ter legalisering van drie mestsilo’s op het bovengenoemd perceel. Bij afzonderlijke besluiten van 29 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Deze besluiten en het advies van commissie voor bezwaar- en beroepschriften van 12 januari 2000, waarnaar in de besluiten wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 5 april 2001, verzonden op 19 april 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Breda (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 26 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 2 november 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door A.N.T.M. van Hooijdonk, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [partij]. 2. Overwegingen 2.1. Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied” de bestemming “Agrarisch gebied, categorie 1-A1-”. Vast staat dat de bouwplannen in overeenstemming met het bestemmingsplan zijn. Verder staat vast dat het bouwplan voor het uitbreiden van de varkensstal tevens moet worden aangemerkt als het veranderen van een inrichting waarvoor een (milieu)vergunning krachtens artikel 8.1 Wet milieubeheer is vereist. Burgemeester en wethouders hebben deze milieuvergunning op 2 december 1997 verleend. 2.2. Appellanten betogen dat, nu de Afdeling bij haar uitspraak van 18 januari 2001, nr. E03.98.0142, het besluit van burgemeester en wethouders van 2 december 1997, waarbij de milieuvergunning is verleend, heeft vernietigd, de bouwvergunning voor het uitbreiden van de varkensstal ook vernietigd moet worden, gelet op de aanhoudingsplicht ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Woningwet. Dit betoog faalt. 2.3. Ingevolge artikel 52, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet, voor zover hier relevant, houden burgemeester en wethouders de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning aan, indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en het bouwen tevens is aan te merken als het oprichten of veranderen van een inrichting waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van Wet milieubeheer is vereist, tenzij de beschikking op de aanvraag om laatstbedoelde vergunning reeds is gegeven en zes weken zijn verstreken na de dag waarop een exemplaar van die beschikking ter inzage is gelegd of binnen die termijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan en op dat verzoek is beslist. Gelet op deze bepaling gold geen aanhoudingsplicht ten aanzien van de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning voor het uitbreiden van de varkensstal, omdat ten tijde van de indiening van deze aanvraag de milieuvergunning reeds was verleend. Burgemeester en wethouders waren dan ook verplicht om op de aanvraag om bouwvergunning te beslissen. 2.4. In artikel 44 van de Woningwet is bepaald dat een bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd, indien -kort weergegeven- het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met het Bouwbesluit, de gemeentelijke bouwverordening of het bestemmingsplan, het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan redelijke eisen van welstand of de ingevolge de Monumentenwet 1988 vereiste vergunning ontbreekt. Vernietiging van de milieuvergunning leidt, gelet op het limitatief-imperatieve karakter van artikel 44 van de Woningwet, niet tot het oordeel dat het besluit tot verlening van de bouwvergunning voor het uitbreiden van de varkensstal ook vernietigd moet worden. Dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de milieuvergunning onherroepelijk was, leidt niet tot een ander oordeel. Indien mocht blijken dat de varkensstal na uitvoering van het bouwplan in strijd met de Wet milieubeheer wordt gebruikt, kan om handhaving van deze wet worden verzocht. 2.5. Het betoog van appellanten dat het besluit tot verlening van de bouwvergunning voor de mestsilo’s vernietigd moet worden omdat deze zonder bouwvergunning zijn gebouwd, de bouw in strijd is met het ruimtelijk beleid en de mestsilo’s het milieu aantasten slaagt, gelet op het limitatief imperatief karakter van artikel 44 van de Woningwet, evenmin. 2.6. Gezien het vorenoverwogene, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank het beroep tegen de besluiten van 29 februari 2000 ten onrechte ongegrond heeft verklaard. 2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk w.g. Haan Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2002 27-387.