
Jurisprudentie
AE3371
Datum uitspraak2002-09-27
Datum gepubliceerd2002-09-27
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC02/022HR
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-09-27
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC02/022HR
Statusgepubliceerd
Conclusie anoniem
Rolnr. C02/022HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 24 mei 2002
conclusie inzake
[Eiseres]
tegen
1. [Verweerder 1]
2. [Verweerster 2]
Edelhoogachtbaar College,
1. Ingevolge het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder c, van art. 8:382 BW geldt het in het eerste lid van dit artikel neergelegde verbod van vrijtekening van aansprakelijkheid bij zeevervoer onder cognossement niet voor deklading. In dit cassatiegeding gaat het om de vraag of de vrijtekening voor deklading niet beperkt is tot het feitelijk vervoer, maar zich ook uitstrekt tot het laden en lossen.
2. In cassatie dient uitgegaan te worden van de volgende feiten.
(i) Verweerster in cassatie sub 2 (hierna: [verweerster 2]) heeft op 2 oktober 1996 aan Akomar Shipping B.V. (hierna: Akomar) mondeling opdracht verstrekt tot het doen vervoeren van haar auto, een Mazda 626, kenteken [AA-00-AA], naar Paramaribo, Suriname.
(ii) Akomar heeft de auto in goede staat ten vervoer aangeboden aan eiseres tot cassatie (hierna: [eiseres]).
(iii) Onder afgifte van een cognossement, gedateerd Rotterdam 9 november 1996, heeft [eiseres] de auto als deklading met het zeeschip "Atlantic Frigo" van Rotterdam naar Paramaribo vervoerd. Op het cognossement staat Akomar als afzender en verweerder in cassatie sub 1 (hierna: [verweerder 1]) als geadresseerde vermeld. Voorts staat op het cognossement aangetekend:
"(SECOND HAND) CAR(S), VEHICLE(S), UNPACKED AND UNPROTECTED, VESSEL NOT RESPONSIBLE FOOR GOODS AND/OR ACCESSOIRES LEFT IN THE CAR(S), DUST COVERED, RUST, DENTS AND SCRATCHES NOT VISIBLE (...)
CARRIED ON DECK WITHOUT LIABILITY FOR LOSS OR DAMAGE HOWSOEVER CAUSED"
Voor zover van belang luiden de cognossementsbepalingen als volgt:
"4. RESPONSIBILITY. The carrier shall not be liable for loss of or damage to the goods during the period before loading into and after discharged from the vessel howsoever such loss or damages arises. Loading commences when the tackle is hooked on the cargo and discharge ends when the cargo is taken off ship's tackle (...).
8. DECK CARGO AND LIVE ANIMALS. Goods may always be stowed on deck. Carrier shall not be liable for any loss of or damage howsoever caused to deck cargo, which by the contract of carriage is stated as being carried on deck and is actually carried on deck, or to live animals."
(iv) Op de vervoerovereenkomst is Nederlands recht van toepassing.
(v) Na de lossing is de auto, op 21 november 1996, door degene aan wie [verweerder 1] opdracht had gegeven de auto in te klaren, [betrokkene], en door [verweerder 1] en [verweerster 2] in zwaarbeschadigde toestand aangetroffen in een havenloods in Paramaribo.
3. Stellende dat [eiseres] is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen die als vervoerder op haar rusten, aangezien de auto tijdens het vervoer zwaar is beschadigd, hebben [verweerder 1] en [verweerster 2] bij dagvaarding van 1 oktober 1997 [eiseres] voor de Rechtbank te Rotterdam aangesproken tot betaling van schadevergoeding voor een bedrag van in totaal f 10.025,-, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten.
4. [Eiseres] heeft de vordering op verschillende gronden bestreden. Voor zover thans in cassatie nog van belang heeft zij onder meer aangevoerd dat zij op grond van de cognossementsclausules haar eventuele aansprakelijkheid voor schade aan de auto rechtsgeldig heeft uitgesloten.
5. De Rechtbank heeft bij vonnis van 3 december 1998 ten aanzien van het verweer van [eiseres] overwogen dat de in cognossementsclausule 8 opgenomen exoneratie voor aan dek vervoerde lading op grond van art. 1 sub c van de Hague-Visby Rules en art. 8:382 lid 2 BW op zichzelf geldig is, nu vaststaat dat de auto ook feitelijk aan dek is vervoerd en daarvan op het cognossement melding is gemaakt. Niettemin komt naar het oordeel van de Rechtbank aan [eiseres] geen beroep op deze exoneratie toe, aangezien door [eiseres] niet wordt gesteld dat de auto is beschadigd terwijl deze zich aan dek bevond noch dat de schade is veroorzaakt omdat de auto aan dek werd vervoerd (r.o. 4.7). De in cognossementsclausule 4 opgenomen "before and after"-clausule is volgens de Rechtbank op grond van art. 7 van de Hague-Visby Rules evenzeer geldig. Dat de schade daadwerkelijk buiten die periode van aansprakelijkheid van de vervoerder is opgekomen is door [verweerder 1] en [verweerster 2] gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de Rechtbank is het aan [eiseres], die geen enkele informatie heeft verschaft over het ontstaan van de schade, om daarvan het bewijs te leveren (r.o. 4.8). De Rechtbank heeft [eiseres] daarom opgedragen te bewijzen dat de schade aan de auto is opgekomen vóór het laden en/of na het lossen.
6. [Eiseres] is van het vonnis van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, doch tevergeefs: bij arrest van 2 oktober 2001 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd en de zaak voor de verdere behandeling en beslissing teruggewezen naar de Rechtbank.
7. Ten aanzien van de door [eiseres] gerichte grief tegen het oordeel van de Rechtbank dat [eiseres] geen beroep toekomt op de uitsluiting van aansprakelijkheid voor aan dek vervoerde lading (conossementsclausule 8), heeft het Hof, samengevat, het volgende overwogen (r.o. 3.2 t/m 3.5). De opvatting van [eiseres] dat krachtens deze exoneratieclausule de aansprakelijkheid van de vervoerder is uitgesloten, ongeacht of de beweerde schade verband houdt met het vervoer aan dek, rekt de reikwijdte van de exoneratie te ver op. Weliswaar behoren bij cognossementsvervoer in beginsel ook het laden en lossen van de lading tot de verplichtingen van de vervoerder, maar zowel naar de tekst als naar de ratio (het verhoogde risico van bovendeksvervoer) is dit exoneratiebeding in zijn werking beperkt tot het feitelijk vervoer aan dek en strekt het zich niet uit tot het laden en lossen. Voor een geslaagd beroep op de hierbedoelde uitsluiting voor schade aan deklading is daarom tenminste nodig dat de vervoerder stelt en zonodig bewijst dat de schade tijdens het vervoer aan dek is ontstaan. Nu dit laatste ook in hoger beroep niet is aangevoerd, noch anderszins is gebleken, faalt het beroep van [eiseres] op de dekladingclausule, aldus het Hof.
8. De grief van [eiseres] over het niet meteen honoreren door de Rechtbank van haar beroep op de "before and after"-clausule (cognossementsclausule 4) heeft het Hof verworpen op grond van de overweging dat, anders dan [eiseres] stelt, door [verweerder 1] en [verweerster 2] gemotiveerd is betwist dat de schade is opgekomen buiten de periode tussen het laden in en het lossen uit het schip (r.o. 4).
9. [Eiseres] is tegen het arrest van het Hof (tijdig) in cassatie gekomen met één middel. [Verweerder 1] en [verweerster 2] zijn in cassatie niet verschenen.
10. Het middel keert zich tegen 's Hofs oordeel dat de werking van de exoneratieclausule voor schade aan deklading (cognossementsclausule 8) beperkt is tot het feitelijk vervoer en zich niet uitstrekt tot het laden en lossen van de lading.
11. In cassatie is niet bestreden het oordeel van het Hof (en de Rechtbank) dat partijen vervoer onder cognossement zijn overeengekomen en dat hun overeenkomst wordt beheerst door het Nederlandse recht. Ingevolge het Nederlandse recht, meer bepaald art. 8:371 BW, is op het onderhavige vervoer het gewijzigd Brussels Cognossementsverdrag (de Hague-Visby Rules) rechtstreeks van toepassing. Vgl. G. van Empel en J.B. Huizink, Goederenvervoer over zee, binnenwater en over de weg, 2000, blz. 11/12.
12. Aan de werkingssfeer van de Hague-Visby Rules is evenwel onttrokken het vervoer van lading die, bij de vervoerovereenkomst, opgegeven is als geplaatst op het dek en feitelijk aldus wordt vervoerd (art. 1 sub c Hague-Visby Rules). Ingevolge art. 8:382 lid 2 sub c BW is een beding in een vervoerovereenkomst onder cognossement, waardoor de vervoerder of het schip wordt ontheven van aansprakelijkheid voor verlies of beschadiging van de lading voortvloeiende uit nalatigheid, schuld of tekortkoming in het voldoen aan de in art. 8:383 lid 1 BW genoemde verplichtingen geldig, mits het betreft zaken, die feitelijk op het dek worden vervoerd mits deze in het cognossement als deklading zijn opgegeven.
13. Gezien art. 1 sub c van de Hague-Visby Rules in verbinding met art. 8:383 lid 2 sub c BW is vrijtekening van aansprakelijkheid voor verlies of beschadiging van deklading tijdens het vervoer derhalve toegelaten. Vgl. H. Boonk, Zeevervoer onder cognossement, 1993, blz. 64-68. Daarnaast heeft de vervoerder, ongeacht of de goederen zijn aan te merken als deklading in de zin van art. 1 sub c van de Hague-Visby Rules en art. 8:383 lid 2 sub c BW, de bevoegdheid om zich vrij te tekenen van aansprakelijkheid voor verlies of beschadiging opgekomen aan de goederen vóór het laden en na het lossen: art. 7 van de Hague-Visby Rules en art. 8:386 BW.
14. Hoewel het Hof aanvaardt dat de in de onderhavige cognossementsclausule 8 opgenomen exoneratie, gezien art. 1 sub c van de Hague-Visby Rules en art. 8:382 lid 2 sub c BW, op zichzelf gelding heeft (r.o. 3.2 en 3.3) en tevens aanvaardt dat bij cognossementsvervoer ook het laden en het lossen van de lading in beginsel tot de verplichtingen van de vervoerder behoren (r.o. 3.4), heeft het Hof niettemin geoordeeld dat de in de cognossementsclausule 8 opgenomen exoneratie beperkt dient te blijven tot het feitelijk vervoer en niet betrekking heeft op het laden en lossen.
15. Het middel bestrijdt dit oordeel terecht als onjuist. Het Hof miskent dat ten aanzien van vervoer van deklading partijen over de gehele periode van het vervoer contractsvrijheid genieten. Ten aanzien van het tijdvak vóór het laden en na het lossen volgt dit uit art. 8:386 BW en ten aanzien van het tijdvak van de aanvang van het laden tot aan de voltooiing van het lossen volgt dit uit art. 8:382 lid 2 onder c BW, gelezen in samenhang met art. 1 van de Hague-Visby Rules. Uit het sub e bepaalde in dit artikel volgt immers dat de Hague-Visby Rules van toepassing zijn op het gedeelte van de vervoerovereenkomst dat gelegen is tussen "the time when the goods are loaded on to the time they are discharged from de ship". Waar ingevolge art. 1 sub c vervoer van goederen als deklading buiten het materiële toepassingsgebied van de Hague-Visby Rules vallen, is bij vervoer van deklading de vervoerovereenkomst "from tackle to tackle" onttrokken aan de werkingssfeer van die Rules en staat het de nationale wetgever van de verdragsstaten vrij dienaangaande een eigen regeling te treffen. De Nederlandse wetgever heeft zulks gedaan in art. 8:382 lid 2 sub c BW: vrijtekening is toegelaten. Gezien het onderlinge verband en de samenhang tussen art. 1 sub e jo. sub c van de Hague-Visby Rules en art. 8:382 lid 2 sub c BW ligt het niet voor de hand dat het onderwerp van art. 8:382 lid 2 sub c BW enger getrokken is dan het onderwerp van de uitsluiting in art. 1 sub e jo. sub c van de Hague-Visby Rules. Ware dit anders, de aansprakelijkheid voor schade aan deklading bij het laden en lossen van deklading zou in weerwil van art. 1 sub c bestreken blijven door het regime van de Hague-Visby Rules, terwijl aansprakelijkheid voor schade gedurende alle andere gedeelten van de vervoerovereenkomst buiten dat regime valt. De wetsgeschiedenis van art. 8:382 BW biedt voor deze opvatting geen enkele aanwijzing. Zie Toelichting Ontwerp-Meijers (Schadee), 1972, blz. 1292, waar erop wordt gewezen dat de Hague-Visby Rules het vervoer van deklading van zijn werkingssfeer uitsluit en dat de regels van het ontwerp daarvoor in de plaats treden. Zie ook Boonk, a.w., blz. 64.
16. Het oordeel van het Hof dat de werking van aansprakelijkheidsuitsluiting voor deklading als bedoeld in art. 8:382 lid 2 sub c BW beperkt dient te blijven tot het feitelijk vervoer en niet betrekking heeft op het laden en lossen kan derhalve niet als juist worden aanvaard, zodat het middel in zijn rechtsklacht doel treft.
17. De klachten die het middel voorts nog aanvoert tegen de motivering welke het Hof aan zijn (rechts)oordeel heeft gegeven, moeten falen wegens gebrek aan belang: een rechtsoordeel kan in cassatie slechts met materiële klachten worden bestreden. Vgl. D.J. Veegens, Cassatie in burgerlijke zaken, 3e dr. bew. door E. Korthals Altes en H.A. Groen, 1989. nr. 117, blz. 229. Ten overvloede teken ik bij die klachten nog het volgende aan.
18. 's Hofs oordeel dat de aansprakelijkheidsuitsluiting voor deklading naar de tekst van het exoneratiebeding niet van toepassing is op laden en lossen en dat deze beperking ook strookt met het uitgangspunt dat exoneraties in algemene voorwaarden ten gunste van de wederpartij beperkt dienen te worden uitgelegd, berust op een onjuiste opvatting van de strekking van art. 8:382 lid 2 sub c BW. Het Hof heeft miskend dat, nu [eiseres] met de cognossementsclausule 8 - ook naar 's Hofs oordeel - kennelijk gebruik hebben willen maken van de door art. 8:382 lid 2 sub c BW bedoelde vrijtekeningsbevoegdheid, de reikwijdte van deze vrijtekening beoordeeld dient te worden in het licht van de hierboven uiteengezette samenhang tussen deze wetsbepaling en art. 1 sub e jo. sub c van de Hague-Visby Rules.
19. Het oordeel van het Hof dat ook de ratio van de aansprakelijkheidsuitsluiting voor deklading, te weten het verhoogde risico van bovendeks vervoer, meebrengt dat de werking van de exoneratie tot het feitelijk vervoer beperkt dient te blijven, vindt geen steun in de tekst van de wet noch in de tekst van de Hague-Visby Rules. Een causaal verband tussen de schade en de bijzondere risico's van vervoer bovendeks is niet vereist. Vgl. S. Royer, Hoofdzaken der vervoerdersaansprakelijkheid in het zeerecht, 1959, blz. 98, nt. 118, en H. Drion, NJB 1956, blz. 256. Daarbij is van belang, zoals het middel terecht aanvoert, dat de ratio van de aansprakelijkheidsuitsluiting ook hierin gelegen is dat voor vervoer van goederen aan dek over het algemeen lagere vrachttarieven gelden. Vgl. Royer, a.w., blz. 99.
20. Het voorbeeld van beschadiging bij inlading dat het Hof in het slot van r.o. 3.4 noemt, berust op een petitio pricipii en kan daarom als argument tegen de ruime opvatting geen hout snijden: dat de vervoerder die ervan op de hoogte is dat bij het inladen schade is opgetreden en daarvan de ladingbelanghebbende verwittigt, geen beroep toekomt op het exoneratiebeding als bedoeld in art. 8:382 lid 2 sub c BW is slechts waar bij aanvaarding van de enge opvatting.
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage en tot verwijzing van de zaak naar een ander Hof ter verdere behandeling en beslissing.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak
27 september 2002
Eerste Kamer
Nr. C02/022HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.V. Kist,
t e g e n
1. [Verweerder 1], wonende te Suriname,
2. [Verweerster 2], wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder 1] en [verweerster 2] - hebben bij exploit van 1 oktober 1997 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 10.025,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 1997 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede met de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van ƒ 1.327,50.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 3 december 1998 een comparitie van partijen bevolen en [eiseres] bewijslevering opgedragen.
Tegen dit tussenvonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 2 oktober 2001 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd en de zaak voor verdere behandeling en beslissing teruggewezen naar de Rechtbank te Rotterdam.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder 1] en [verweerster 2] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage en tot verwijzing van de zaak naar een ander Hof ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2 (i) t/m (v) vermelde feiten.
3.2 Het gaat in deze zaak om de reikwijdte van het exoneratiebeding met betrekking tot deklading dat is opgenomen in het cognossement dat voor het onderhavige vervoer is afgegeven. Het Hof heeft geoordeeld dat door dat beding alleen aansprakelijkheid is uitgesloten voor schade die verband houdt met het vervoer aan dek, niet schade ontstaan tijdens het laden en lossen, omdat dan van feitelijk vervoer aan dek geen sprake is. Tegen dat oordeel richt zich het middel.
3.3 Nu de overeenkomst van partijen vervoer onder cognossement betreft en door Nederlands recht wordt beheerst, is het in art. 8:371 BW bedoelde gewijzigd Verdrag (hierna: het Verdrag of de Hague-Visby Rules) van toepassing, dat volgens art. 1 onder c zijn werking echter niet uitstrekt tot het vervoer van lading die, zoals hier het geval is, bij de vervoerovereenkomst is opgegeven als geplaatst op het dek en in feite zo wordt vervoerd (hierna: deklading). Met betrekking tot die zaken kan op grond van art. 8:382 lid 2, onder c, BW aansprakelijkheid voor verlies en beschadiging van de lading voortvloeiende uit nalatigheid, schuld of tekortkoming in het voldoen aan de in lid 1 van dat artikel bedoelde verplichtingen geldig worden uitgesloten.
3.4 Er is geen grond voor het oordeel dat de uit het vorenstaande voortvloeiende vrijheid van contractspartijen tot uitsluiting van aansprakelijkheid voor verlies of beschadiging van deklading zich niet uitstrekt tot de periode van laden en lossen. Die vrijheid wordt niet beperkt door de Hague-Visby Rules. Volgens art. 1 onder e daarvan betreft "carriage of goods" immers "the period from the time when the goods are loaded on to the time they are discharged from the ship" en deklading is krachtens art. 1 onder c gedurende die gehele periode onttrokken aan de werking van het Verdrag. Ook het Nederlandse recht beperkt de contractsvrijheid in deze niet. Zoals hiervoor is overwogen, laat art. 8:382 lid 2, onder c, exoneratie met betrekking tot vervoer van deklading toe. Gezien het verband tussen die bepaling en de leden c en e van artikel 1 van de Hague-Visby Rules is onaannemelijk dat dit begrip in art. 8:382 een andere betekenis zou hebben dan in de verdragsbepalingen. Ware dit anders, dan zou uitsluitend de aansprakelijkheid voor schade aan deklading bij het laden en lossen in weerwil van art. 1 onder c (toch weer) bestreken blijven door het regime van de Hague-Visby Rules, terwijl aansprakelijkheid voor schade aan deklading gedurende alle overige gedeelten van de vervoerovereenkomst buiten dat regime zou vallen. Daarbij verdient opmerking dat zowel het Nederlandse recht (art. 8:386 BW) als de Hague-Visby Rules (art. 7) zonder enige beperking exoneratie voor verlies en beschadiging van goederen - deklading en andere - vóór het laden en na het lossen toestaan.
3.5 Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het bestreden oordeel van het Hof onjuist is indien het daarmee tot uitdrukking heeft gebracht dat voor schade aan deklading die tijdens het laden en lossen ontstaat, exoneratie niet geldig kan worden overeengekomen. Indien het Hof echter heeft bedoeld dat (alleen) het onderhavige beding zo moet worden uitgelegd dat de uitsluiting van aansprakelijkheid niet de periode van laden en lossen betreft, is zijn oordeel zonder nadere motivering, die het arrest niet bevat, onbegrijpelijk. Naar het Hof kennelijk tot uitgangspunt heeft genomen, moet immers worden aangenomen dat [eiseres] bedoeld heeft met dat beding gebruik te maken van de door art. 8:382 lid 2, onder c, geboden mogelijkheid en dat haar wederpartij dat ook zo heeft begrepen, althans redelijkerwijs heeft moeten begrijpen. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat geen omstandigheden zijn aangevoerd die een ander uitgangspunt zouden rechtvaardigen.
De op het vorenstaande gerichte klachten van het middel zijn gegrond. Voor het overige behoeft het geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 oktober 2001;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof te Amsterdam;
veroordeelt [verweerder 1] en [verweerster 2] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 430,26 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.G. Pos, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 27 september 2002.

