Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE3464

Datum uitspraak2002-03-29
Datum gepubliceerd2002-05-31
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsArnhem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/10238, 00/10241
Statusgepubliceerd


Indicatie

Azerbeidzjan / gemengd huwelijk / vestigingsalternatief. Het bestreden besluit is gebaseerd op het door verweerder gehanteerde beleid neergelegd in de brief van 3 april 2000. De strekking van deze brief is dat gemengd gehuwden (etnisch Armeense man, etnisch Azeri vrouw) die afkomstig zijn uit Azerbeidzjan, de mogelijkheid hebben zich in Armenië te vestigen nu zij aldaar aanspraak zouden kunnen maken op het Armeense staatsburgerschap, zelfs indien ze nooit in Armenië hebben gewoond. Genoemde beleidswijziging is uitgewerkt in IND-werkinstructie 231 van 28 juli 2000. Volgens het gestelde in paragraaf 2.1.3 van deze werkinstructie is dit beleid eveneens van toepassing op personen van gemengde afkomst met een etnisch Armeense vader. Verweerder heeft zich voor de beoordeling van de feitelijke situatie in Armenië in belangrijke mate gebaseerd op het ambtsbericht van 28 december 1999. Er bestaat geen grond om te oordelen dat verweerder zich op basis van deze informatie niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat gemengd gehuwden waarvan de man etnisch Armeens is, zoals eisers, zich in Armenië kunnen vestigen en het Armeense staatsburgerschap kunnen verwerven. Nu geen concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het aan de onderhavige besluiten ten grondslag liggende ambtsbericht, mocht verweerder van de juistheid van die informatie in het ambtsbericht uitgaan. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerders beleid de rechterlijke toets kan doorstaan. Nu ook overigens gesteld noch gebleken is dat eisers bij uitzetting naar Armenië in een humanitaire noodsituatie terecht zullen komen, heeft verweerder in redelijkheid aan eisers dit vestigingsalternatief kunnen tegenwerpen. Beroep ongegrond.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage Nevenzittingsplaats Arnhem Vreemdelingenkamer Registratienummers: AWB 00/10238 en 00/10241 Datum uitspraak: 29 maart 2002 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak van A, geboren op [...] 1963, en B, geboren op [...] 1975, mede ten behoeve van hun minderjarige kinderen, van Azerbeidzjaanse nationaliteit, eisers, gemachtigde mr. H.J.M. Nijholt, tegen DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE (Immigratie en Naturalisatiedienst), verweerder, gemachtigde mr. A.W. van Leeuwen. Het procesverloop Op 17 januari 1998 hebben eisers aanvragen om toelating als vluchteling gedaan. Bij besluiten van 26 mei 1998 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan eisers geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Eisers hebben daartegen bij bezwaarschrift van 22 juni 1998 bezwaar gemaakt. Bij besluiten van 8 augustus 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 4 september 2000 hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze besluiten. De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 20 juni 2001. De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft op 27 juli 2001 besloten het onderzoek te heropenen en de beroepen ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar de meervoudige kamer. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 12 december 2001. Eisers zijn daarbij verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. De standpunten van partijen 1. Het vluchtrelaas van eisers komt op het volgende neer. Eiser heeft de Azerbeidzjaanse nationaliteit. Eiser is van gemengde afkomst; zijn moeder is etnisch Azeri, zijn vader etnisch Armeens. Eiser is afkomstig uit Sosi, gelegen in de enclave Nagorny Karabach. Nadat op 30 december 1989 eisers dorp is aangevallen door Armeense dorpsbewoners, is zijn moeder opgehangen en is hun woning in brand gestoken. In november 1990 is eiser vervolgens samen met 10 anderen door Russische troepen gevangen genomen en hebben vijf van de gevangen genomenen – waaronder eisers broer - vermoord. In januari 1991 werden de overige gevangenen, waaronder eiser, bij een gevangenenruil vrijgelaten. Hierna is eiser in het ziekenhuis van Stepanakert behandeld omdat hij ernstig gewond was aan armen en neus. Medio maart 1991 is eiser teruggekeerd naar Sosi, waar hij tot 18 mei 1991 bij zijn buurvrouw heeft gewoond. Hierna is hij naar Kiëv vertrokken omdat hij problemen kreeg met de Armeense mensen uit zijn dorp en geslagen werd omdat hij een bastaard was. Eiser heeft Kiëv begin januari 1998 verlaten omdat hij daar illegaal verbleef, hij inmiddels een vriendin (eiseres) en een kind had en hij steeds lastig werd gevallen door de politie. Ook werd eiser in Kiëv regelmatig door voormalige Armeense dorpsgenoten mishandeld vanwege de afkomst van zijn moeder. Eiseres heeft de Azerbeidzjaanse nationaliteit, is van etnisch Armeense afkomst en is afkomstig uit Stepanakert, gelegen in de enclave Nagorny Karabach. De ouders van eiseres zijn beiden in augustus 1989 aan het front om het leven gekomen. Hierna is eiseres met haar grootmoeder naar Kiëv gegaan, alwaar laatstgenoemde is overleden. In 1996 is eiseres met eiser gaan samenwonen en samen zijn zij in januari 1998 naar Nederland vertrokken. 2. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat de asielrelazen van eisers onvoldoende zwaarwegend zijn voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap nu eisers de enclave Nagorny Karabach hebben verlaten vanwege de algehele oorlogssituatie en niet vanwege persoonlijke problemen. Indien eisers niet terug willen naar Sosi, hebben zij een binnenlands vestigingsalternatief in Nagorny Karabach. Tevens hebben eisers een vestigingsalternatief in de Oekraïne nu eiseres negen en eiser zeven jaar in de Oekraïne hebben verbleven. Verder heeft verweerder overwogen dat eisers niet voor toelating in Nederland in aanmerking komen, nu zij zich in Armenië kunnen vestigen. Verweerder is van mening dat bij uitzetting van eisers naar Armenië geen sprake is van ongeoorloofd refoulement omdat Armenië bescherming biedt. Verweerder heeft toegelicht dat hij bovengenoemde derde landen exceptie baseert op de discretionaire bevoegdheid die artikel 15, eerste lid, van de Vw (oud) hem biedt. Voor de vraag of eisers voldoende bescherming genieten in Armenië zijn de maatstaven zoals neergelegd in de notitie over het beleid van categoriale bescherming van 23 mei 2001 (TK 2000-2001, 19 637, nr. 588) overeenkomstig van toepassing zodat derhalve getoetst dient te worden of er voor eisers in Armenië sprake is van een humanitaire noodsituatie, dat wil zeggen of in zijn algemeenheid een categoriaal risico voor lijf en leden bestaat ten gevolge van de algemene humanitaire situatie. Verweerder hanteert niet het door eisers aangevoerde criterium dat toegang tot de basisvoorzieningen gewaarborgd moet zijn. Voorts acht verweerder terugkeer naar Azerbeidzjan dan wel Armenië niet in strijd met artikel 3 van het (Europees) Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tot slot kunnen eisers geen geslaagd beroep op het traumatabeleid doen nu niet aannemelijk is dat eisers vanwege hun traumatische ervaringen niet terug kunnen keren naar hun land van herkomst. 3. Eisers stellen zich op het standpunt dat zij in Azerbeidzjan gegronde vrees voor vervolging hebben dan wel een reëel risico lopen te worden onderworpen aan een behandeling als verboden in artikel 3 van het EVRM nu eiser door de Armeense bevolking in Nagorny Karabach als Azeri wordt gezien omdat zijn moeder van etnisch Azeri afkomst was. De discriminatie die eisers in Nagorny Karabach kunnen verwachten is zo ernstig, dat hun leven daardoor onhoudbaar is geworden. Overigens is er voor eisers in de Oekraïne geen vestigingsalternatief nu zij in het verleden door de autoriteiten niet in staat zijn gesteld om een asiel- of verblijfsvergunning aan te vragen en zij daar illegaal hebben verbleven. Overigens is het twijfelachtig – gezien de gemengde afkomst van eiser - of eisers zich in Armenië kunnen vestigen en de autoriteiten aan eisers het Armeense staatsburgerschap zullen verlenen. Tevens zijn eisers door hetgeen zij in Nagorny Karabach hebben meegemaakt zwaar getraumatiseerd zodat zij in aanmerking dienen te komen voor een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden. De beoordeling 4. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank de bestreden besluiten – de motivering waarop deze besluiten berusten daaronder begrepen – te toetsen aan de hand van de tegen die besluiten aangevoerde beroepsgronden. Behoudens eventuele toepassing van artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) zal getoetst worden aan het ten tijde van de besluiten geldende recht. 5. Op grond van artikel 15 van de Vreemdelingenwet zoals deze gold tot 1 april 2001 (hierna: de Vw) in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten. 6. Op grond van de verklaring van eiser betreffende de etnische afkomst van zijn vader, heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat eiser van Armeense afkomst is en dat eisers in Armenië als een etnisch Armeens echtpaar worden aangemerkt. Eiser heeft dit oordeel onvoldoende gemotiveerd bestreden. 7. Verweerder komt beleidsvrijheid toe bij de vraag of een vluchteling als zodanig in Nederland toegelaten dient te worden. De aanwending van die beleidsvrijheid kan de toetsing in rechte slechts dan niet doorstaan indien de staatssecretaris bij afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen en gegeven de feitelijke grondslag ervan, niet in redelijkheid tot zijn beleidskeuze heeft kunnen komen, dan wel het beleid in strijd komt met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel.. 8. Het bestreden besluit is gebaseerd op het door verweerder gehanteerde beleid neergelegd in de brief van 3 april 2000 (TK 19637 nr. 520) aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal. De strekking van deze brief is dat gemengd gehuwden (etnisch Armeense man, etnisch Azeri vrouw) die afkomstig zijn uit Azerbeidzjan, de mogelijkheid hebben zich in Armenië te vestigen nu zij aldaar aanspraak zouden kunnen maken op het Armeense staatsburgerschap, zelfs indien ze nooit in Armenië hebben gewoond. Genoemde beleidswijziging is overigens nader uitgewerkt in verweerders IND-Werkinstructie nr. 231 van 28 juli 2000 (Staatscourant 2000, nr. 149 van 4 augustus 2000). Volgens het gestelde in paragraaf 2.1.3 van deze werkinstructie is dit beleid eveneens van toepassing op personen van gemengde afkomst met een etnisch Armeense vader. 9. Verweerder heeft zich voor de beoordeling van de feitelijke situatie in Armenië in belangrijke mate heeft gebaseerd op het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Azerbeidzjan van 28 december 1999. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak 12 oktober 2001, JV 2000, 325), kan een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken omtrent de situatie in een land worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitoefening van die bevoegdheden. Daartoe dient het op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag de staatssecretaris bij de besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. 10. Op bladzijde 37 van bovengenoemd ambtsbericht staat vermeld: „Gemengd gehuwden (etnisch Armeense man, etnisch Azeri vrouw) afkomstig uit Azerbaijan en begin jaren negentig gevlucht naar de Russische Federatie (RF), zouden ook alsnog aanspraak kunnen maken op het Armeense staatsburgerschap, zelfs indien ze nooit in Armenië hebben gewoond.“ 11. Voorafgaand aan deze passage is er melding van gemaakt dat etnische Armenen en gemengd gehuwden uit Azerbeidzjan die voor het uiteenvallen van de Sovjet-Unie naar overig Sovjet-gebied gevlucht zijn, veelal aanspraak hebben op het staatsburgerschap van bijvoorbeeld de Russische Federatie en is verwezen naar het ambtsbericht inzake de 'Staatsburgerschap- en vreemdelingenwetgeving in de republieken van de voormalige Sovjet-Unie en in Afghanistan' van 30 juli 1999. 12. In laatstgenoemd ambtsbericht is met betrekking tot de nationaliteitswetgeving van Armenië vermeld: "Conform artikel 13 van de Staatsburgerschapwetgeving kan een ieder opteren voor het Armeense staatsburgerschap, indien hij drie voorafgaande jaren vaste woon- en verblijfplaats heeft gehad in Armenië, de Armeense taal beheerst en bekend is met de Armeense grondwet. De termijn van drie jaren voorafgaand verblijf hoeft niet van toepassing te zijn op een persoon (... die) van etnisch Armeense afkomst is en woonachtig is op Armeens grondgebied." Over de Wet inzake de Status van Vreemdeling in de republiek van Armenië is vermeld dat tijdelijke, speciale verblijfsvergunningen verstrekt worden "voor vreemdelingen van Armeense etniciteit." 13. In het algemeen ambtsbericht over Armenië van 22 mei 2000 is (p. 20-21), in aanvulling op het ambtsbericht van 30 juli 1999, vermeld: "Artikel 14 van de grondwet stelt dat "Individuals of Armenian origin shall acquire citizenship of the Republic of Armenia through a simplified procedure." In 1996 is een wet aangenomen die het voor staatlozen of vluchtelingen van Armeense etniciteit mogelijk maakt het staatsburgerschap te verkrijgen. Wel werd daarbij bepaald dat zij drie jaar in Armenië moesten hebben verbleven. In januari 1999 besloot de regering dat staatloze etnische Armeniërs reeds konden worden genaturaliseerd indien ze simpelweg geregistreerd waren op het verblijfsadres in Armenië (dus zonder de vereiste 3 jaren verblijf). Het daarvoor benodigde wetsvoorstel werd in maart 1999 door het parlement aangenomen." Verder is (p. 44) vermeld: "Gemengd gehuwden (etnisch Armeense man, etnisch Azeri vrouw) afkomstig uit hetzij Armenië, hetzij Nagorny Karabach, hetzij overig Azerbaijan, kunnen ook aanspraak maken op het Armeense staatsburgerschap, zelfs indien ze nooit in Armenië hebben gewoond. Zij kunnen zich in beginsel overal in Armenië vestigen, doch het valt niet uit te sluiten dat hun vestiging op weerstand zou kunnen stuiten bij de lokale bevolking (waarbij de kans daarop in grote steden kleiner lijkt dan op het platteland)." 14. Er bestaat geen grond om te oordelen dat verweerder zich op basis van deze informatie niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat gemengd gehuwden waarvan de man etnisch Armeens is, zoals eisers, zich in Armenië kunnen vestigen en het Armeense staatsburgerschap kunnen verwerven. 15. In het algemeen ambtsbericht over Armenië van 13 augustus 2001 is aanvullend nog vermeld (p. 34-35): "Elke Armeniër, waar ook ter wereld woonachtig en zonder uitzondering, komt in aanmerking voor toekenning van het Armeens staatsburgerschap. Volgens het Armeense ministerie van Buitenlandse Zaken is het echter voor etnische Armeniërs in het buitenland niet mogelijk om het Armeense staatsburgerschap te verkrijgen zonder ooit in Armenië verbleven te hebben. Dit hangt samen met de eis dat men om het staatsburgerschap te kunnen aanvragen in Armenië geregistreerd moet zijn in een woonplaats in Armenië. Een dergelijke woonplaatsregistratie kan men alleen in Armenië aanvragen. (...) Indien een etnisch Armeniër zich in Armenië wil vestigen, maar om specifieke redenen het Armeense staatsburgerschap niet wenst te verwerven, dan kan hij/zij aanspraak maken op een speciale verblijfsvergunning voor Armenië Deze speciale verblijfsvergunning is tien jaar geldig en verleent de houder/houdster dezelfde rechten als Armeense staatsburgers. Dezerzijds is niet bekend welke voorwaarden er worden gesteld om deze speciale verblijfsvergunning te verkrijgen." Op de bladzijden 60-62 van het ambtsbericht worden nog nadere details gegeven. Dit ambtsbericht geeft derhalve geen aanleiding voor een ander oordeel. 16. Nu geen concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het aan de onderhavige besluiten ten grondslag liggende ambtsbericht, mocht verweerder van de juistheid van die informatie in het ambtsbericht uitgaan. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerders beleid de rechterlijke toets kan doorstaan. Nu ook overigens gesteld noch gebleken is dat eisers bij uitzetting naar Armenië in een humanitaire noodsituatie terecht zullen komen, heeft verweerder in redelijkheid aan eisers dit vestigingsalternatief kunnen tegenwerpen. 16. Dat verweerder de wettelijke grondslag voor het tegenwerpen van een vestigingsalternatief eerst ter zitting heeft aangeduid, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de bestreden besluiten wegens een motiveringsgebrek te vernietigen. 17. Nu de hiervoor besproken afwijzingsgrond de afwijzing reeds voldoende kan dragen, behoeft hetgeen eisers overigens ten aanzien van hun beroep op vluchtelingschap hebben aangedragen geen bespreking. 18. Op grond van artikel 11 van de Vw kan verweerder van een vergunning tot verblijf verlenen, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf. Deze vergunning kan worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard. 19. Gelet op hetgeen bij de beoordeling van de asielaanvraag is overwogen, is niet aannemelijk, dat eisers bij gedwongen verwijdering een reëel risico lopen te worden blootgesteld aan een behandeling waartegen artikel 3 van het EVRM bescherming beoogt te bieden, zodat eisers aan die bepaling geen aanspraak op verlening van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen kunnen ontlenen. 20. Evenmin is aannemelijk dat sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard die eisers aanspraak geven op verlening van een vergunning tot verblijf. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers niet in aanmerking komen voor een vergunning tot verblijf op grond van het traumatabeleid. Eiser moet in het kader van het traumatabeleid aannemelijk maken dat het door hem gestelde voor hem de aanleiding is geweest om zijn land van herkomst te verlaten. Nu eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat de (indirecte) aanleiding voor zijn vertrek in mei 1991 uit Nagorny Karabach was gelegen in de door hem ondervonden laster door dorpsgenoten, kan alleen daarom het beroep op het traumatabeleid al niet slagen. Verweerders besluit is dan ook in het licht van de IND-werkinstructie 31 van 7 november 1995 toereikend gemotiveerd. Waarbij het de rechtbank overigens niet is gebleken dat het beleid zoals in de werkinstructie geformuleerd kennelijk onredelijk is. Overigens is noch in bezwaar noch in beroep gebleken dat eiser vanwege het door hem gestelde trauma onder medische behandeling staat. Nu de gemachtigde van eisers eerst ter zitting heeft gesteld dat hij een brief van het maatschappelijk werk gedateerd 4 december 2001 heeft ontvangen blijkens welke eiseres is doorgestuurd naar het RIAGG voor behandeling, houdt de rechtbank daar geen rekening mee, omdat de zaak daardoor ontoelaatbaar vertraagd zou worden. 21. Gezien het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen weigeren eisers een vergunning tot verblijf zonder beperkingen te verlenen. 22. Het beroep is derhalve ongegrond. 23. Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding. De beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzitter, en mr. A.W.M. van Hoof en mr. J.J. Catsburg, rechters, en in het openbaar uitgesproken door mr. W.P.C.G. Derksen op 29 maart 2002 in tegenwoordigheid van de griffier. de griffier de voorzitter