Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE3465

Datum uitspraak2002-04-25
Datum gepubliceerd2002-06-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 02/00001
Statusgepubliceerd


Uitspraak

WAHV 02/00001 25 april 2002 CJIB 36180152 Gerechtshof te Leeuwarden Arrest op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter te Delft van 10 oktober 2001 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats] 1. De beslissing van de kantonrechter De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep. De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. De zaak is behandeld ter zitting van 11 april 2002. De betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. W.S. Sikkema. 3. Beoordeling 3.1. Art. 12, eerste lid, WAHV, voor zover hier van belang, luidt als volgt: De kantonrechter stelt, alvorens te beslissen, partijen in de gelegenheid om op een openbare zitting hun zienswijze nader toe te lichten. Zij worden daartoe door de griffier opgeroepen. De oproep aan degene die het beroep heeft ingesteld wordt gericht aan het in het beroepschrift vermelde adres. 3.2. De betrokkene voert aan dat hij de oproeping voor de zitting van de kantonrechter van 10 oktober 2001 niet heeft ontvangen en daardoor niet aanwezig heeft kunnen zijn teneinde zich tijdens de behandeling te verweren. 3.3. Bij de stukken van het geding bevindt zich een afschrift van een oproeping van de betrokkene voor de zitting van 10 oktober 2001. Deze oproeping is gedateerd 5 september 2001 en vermeldt als adres van betrokkene: [adres] Het door de betrokkene in zijn beroepschrift d.d. 19 maart 2001 opgegeven adres luidt echter: [adres] Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 10 oktober 2001 is de betrokkene aldaar niet verschenen. 3.4. Nu de oproeping voor de zitting van 10 oktober 2001 niet is gericht aan het door de betrokkene in zijn beroepschrift opgegeven adres en de betrokkene niet ter zitting is verschenen, houdt het hof het ervoor dat de betrokkene de oproeping niet heeft ontvangen. 3.5. Gelet op het vorenoverwogene is de betrokkene niet behoorlijk opgeroepen en is derhalve art. 12, eerste lid, WAHV geschonden. Dit brengt met zich mee dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven en dat het hof zal doen hetgeen de kantonrechter zou behoren te doen. 3.6. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van fl 180,-- opgelegd ter zake van "voor het motorrijtuig van 3500 kg of minder heeft het keuringsbewijs zijn geldigheid verloren", welke gedraging zou zijn verricht op 18 juli 2000 te Delft. 3.7. De betrokkene ontkent niet dat hij de gedraging heeft verricht. Hij stelt echter, dat de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken dan wel, dat gelet op de omstandigheden waarin hij verkeerde, een lager bedrag dan de opgelegde administratieve sanctie vastgesteld had moeten worden. Hiertoe voert hij - zakelijk weergegeven - aan dat de overige voertuiglasten in orde waren, de auto wegens beƫindiging van de garageduur slechts tijdelijk op straat stond in afwachting van afvoer door de sloper, het bedrijf van de sloper wegens een begrafenis gesloten was en dat de auto niets of niemand in de weg stond. Voorts overlegt de betrokkene een vrijwaringsbewijs waaruit blijkt dat het voertuig van de betrokkene op 28 juli 2000 bij de RDW in bedrijfsvoorraad van 'Autodemontage Delft B.V.' is aangemeld. 3.8. De keuring van voertuigen is in het leven geroepen met het oog op de verkeersveiligheid van weggebruikers. Op grond van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de keuringsplicht bestaat er een zorgplicht voor automobilisten om tijdig hun voertuig te laten keuren. De omstandigheden die de betrokkene aanvoert, alsmede voornoemd vrijwaringsbewijs, doen daar niet aan af. Indien een motorrijtuig op de weg staat, zoals in casu het geval was, heeft de betrokkene ingevolge art. 73, tweede lid onder d, Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) jo art. 4.7 Voertuigreglement (VR) na het tijdstip van verstrijken van de geldigheidsduur van het keuringsbewijs, in casu 20 februari 2000, twee maanden de tijd gehad om zijn auto te laten keuren. De gedraging is verricht geruime tijd na het verstrijken van genoemde termijn van twee maanden. Ook biedt de wet de betrokkene op grond van art. 73, eerste lid onder b, WVW 1994 jo art. 67, eerste lid, WVW 1994 de mogelijkheid om de geldigheid van het kentekenbewijs te laten schorsen indien met het voertuig geen gebruik van de weg wordt gemaakt. 3.9. Het hof is derhalve van oordeel dat de door de betrokkene aangevoerde omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden niet van dien aard zijn dat zij het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken noch dat de sanctie dient te worden gematigd. 3.10. Het vorenoverwogene brengt mee, dat er geen grond is de advocaat-generaal te veroordelen in de proceskosten van de betrokkene. 4. De beslissing Het gerechtshof: vernietigt de beslissing van de kantonrechter; verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door mr. Van Dijk, in tegenwoordigheid van mr. Muntinga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.