Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE3469

Datum uitspraak2002-04-18
Datum gepubliceerd2002-06-05
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
ZittingsplaatsArnhem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/21028
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voorlopige voorziening hangende bezwaar / spoedeisend belang. Verzoekster, een Marokkaanse, heeft een aanvraag voor een mvv gedaan met het oog op verblijf bij echtgenoot (referent) en het verrichten van arbeid. Verzoekster stelt dat aan alle voorwaarden voor afgifte van een mvv is voldaan. Verweerder heeft nog geen beslissing op de mvv-aanvraag genomen, omdat hij vermoedt dat sprake is van een schijnhuwelijk en daarnaar onderzoek doet. Verzoekster heeft belang bij een spoedige beslissing, omdat referent als gevolg van een ernstige ziekte nog een beperkte tijd te leven heeft. De voorzieningenrechter oordeelt dat een redelijke beslistermijn is verstreken. Daarnaast moet van de rechtsgeldigheid van het huwelijk worden uitgegaan, mede gelet op de bij de inschrijving daarvan opgemaakte akten. Derhalve wordt niet ingezien dat verweerder de mvv kan weigeren vanwege het vermoeden dat van een schijnhuwelijk sprake is. Toewijzing verzoek. Verweerder wordt opgedragen een beslissing op het bezwaar te nemen binnen zeven dagen nadat deze uitspraak is gedaan.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage Nevenzittingsplaats Arnhem Vreemdelingenkamer Voorzieningenrechter Registratienummer: AWB 02/21028 Datum uitspraak: 18 april 2002 Uitspraak ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de zaak van A, geboren op [...] 1978, van Marokkaanse nationaliteit, verzoekster, gemachtigde mr. C.T.G. van Schie, tegen DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN, (Visadienst), verweerder, vertegenwoordigd door mw. mr. I.J.A. Klep, ambtenaar in dienst van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Het procesverloop Op 10 januari 2002 heeft verzoekster een aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) gedaan, met het oog op verblijf bij haar echtgenoot, B, referent, alsmede arbeid al dan niet in loondienst. Bij brief van 20 maart 2002 heeft verzoekster tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag bezwaar gemaakt. Bij verzoekschrift van 20 maart 2002 heeft verzoekster verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat zij binnen één week nadat uitspraak op het verzoek is gedaan wordt behandeld als ware zij in het bezit van de gevraagde mvv (ter zitting aangevuld met:) zolang nog niet definitief op het bezwaar is beslist. Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 17 april 2002. Verzoekster is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. De feiten Bij de beoordeling moet van het volgende worden uitgegaan. Verzoekster is op 13 november 2001 in Marokko met referent in het huwelijk getreden. In februari 2002 is komen vast te staan dat referent vanwege een ernstige ziekte nog slechts kort heeft te leven. Bij brief van 12 maart 2002 heeft verzoekster verweerder op deze omstandigheid gewezen en hem verzocht binnen één week op de aanvraag te beslissen. Die beslissing is tot op heden uitgebleven. De standpunten van partijen Verzoekster stelt zich op het standpunt dat aan alle voorwaarden voor afgifte van de gevraagde mvv wordt voldaan, dat het bezwaar gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag ontvankelijk en gegrond is en dat de gevraagde voorziening derhalve voor toewijzing in aanmerking komt. Verweerder heeft betoogd dat toewijzing van de gevraagde voorziening een onomkeerbare situatie in het leven zou roepen en derhalve naar zijn aard niet voorlopig is. Reeds daarom moet het verzoek worden afgewezen. Omdat verweerder, naar aanleiding van een anonieme tip, vermoedt dat van een schijnhuwelijk sprake is en daarnaar een onderzoek heeft ingesteld, staat bovendien niet vast dat aan alle voorwaarden voor afgifte van een mvv is voldaan. Dat verzoekster tot op heden niet heeft gereageerd op verweerders aanbod haar een visum voor kort verblijf te verlenen, sterkt verweerder in zijn vermoeden. De beoordeling Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ingevolge het bepaalde in artikel 72, tweede lid, van de Vw 2000, wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een mvv, voor wat betreft de toepassing van rechtsmiddelen gelijkgesteld met een beschikking 'regulier' als bedoeld in de Vw 2000. Krachtens artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Verzoekster heeft, gelet op hetgeen onder punt 1 is overwogen, een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening. De termijn waarbinnen verweerder een beslissing dient te nemen op aanvragen als de onderhavige is niet bij wettelijk voorschrift vastgelegd. Ingevolge het bepaalde in artikel 4:13, eerste lid, van de Awb, moet dan binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag worden beslist. Ingevolge het tweede lid van die bepaling is die redelijke termijn in ieder geval verstreken indien niet binnen acht weken na de aanvraag is beslist en de aanvrager daarvan niet, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:14, van de Awb, in kennis is gesteld. Vast staat dat verweerder niet binnen acht weken na de aanvraag heeft beslist. Nu van evenbedoelde kennisgeving niet is gebleken, moet de termijn waarbinnen verweerder op de aanvraag had dienen te beslissen dan ook verstreken worden geacht. De rechter stelt aldus vast dat verweerder niet tijdig op de aanvraag heeft beslist. Ten aanzien van verweerders standpunt dat niet aan alle vereisten voor verlening van de mvv wordt voldaan, omdat verzoekster en referent vermoedelijk een schijnhuwelijk zijn aangegaan, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Aangenomen moet worden dat verzoekster en referent rechtsgeldig zijn gehuwd. Het huwelijk is blijkens een kennisgeving daartoe ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Nijmegen. Een dergelijke inschrijving heeft, blijkens hoofdstuk B2/3.2 de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) en het bepaalde in artikel 1:25 van het Burgerlijk Wetboek, in samenhang met de artikelen 36 en 36a van de Wet op de Gemeentelijke Basisadministratie, eerst plaats kunnen vinden na een advies daartoe van de Korpschef in de zin van de Vw 2000. Gesteld noch gebleken is dat de Korpschef negatief heeft geadviseerd. Gelet op de bewijskracht die op grond van artikel 157 (nieuw) van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering toekomst aan de bij die inschrijving opgemaakte akten, moet het er thans voor worden gehouden dat sprake is van een rechtsgeldig huwelijk. Uit de Vc 2000 blijkt voorts niet dat het enkele vermoeden van verweerder dat van een schijnhuwelijk sprake is, grond vormt om toelating tot Nederland te weigeren en dus evenmin om de afgifte van een mvv te weigeren. In de Vc 2000 zijn enkel procedureafspraken neergelegd teneinde (de inschrijving van) schijnhuwelijken te voorkomen. Uit de Vc 2000 kan niet anders worden afgeleid dan dat de beslissing van het tot inschrijven of voltrekken van een huwelijk bevoegde bestuursorgaan bepalend is bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk. De voorzieningenrechter ziet dan ook niet in dat thans een mvv kan worden geweigerd op de grond het bij verweerder levende vermoeden dat er mogelijk sprake is van een schijnhuwelijk. Naar het oordeel van de rechter verzet de aard van de onderhavige procedure zich tegen toewijzing van de voorziening zoals die is gevraagd. Daarmee zou immers een onomkeerbare situatie intreden, hetgeen in strijd is met het voorlopige karakter van het onderhavige oordeel van de voorzieningenrechter. Bovendien acht de rechter toewijzing van een dergelijk verzoek te verstrekkend, gelet in het bijzonder op de door verweerder aan verzoekster geboden mogelijkheid zich op korte termijn op basis van een toeristenvisum bij haar echtgenoot te voegen en gedurende (in ieder geval drie maanden van) de ziekteperiode van laatstgenoemde met hem door te brengen. Het verzoek zal daarom als volgt worden toegewezen met veroordeling van verweerder tot vergoeding van de proceskosten van verzoekster, begroot op € 644,- (één punt voor het indienen van het verzoekschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting, € 322,- per punt) en met aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten aan verzoekster moet vergoeden. De beslissing De voorzieningenrechter: wijst het verzoek toe in die zin dat verweerder wordt opgedragen binnen zeven dagen nadat deze uitspraak is gedaan een beslissing op het bezwaar te nemen; veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten ad € 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoekster dient te vergoeden; wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht ad € 109,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2002 in tegenwoordigheid van mr. L.M. van den Berg als griffier. de griffier de voorzieningenrechter