Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE3476

Datum uitspraak2002-05-29
Datum gepubliceerd2002-06-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.015121-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

De RECHTBANK van het arrondissement ALKMAAR Parketnummer : 14.015121-01 Datum uitspraak : 29 mei 2002 OP TEGENSPRAAK VERKORT VONNIS van de rechtbank van het arrondissement Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het OPENBAAR MINISTERIE tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [adres], [postcode] [woonplaats]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 mei 2002. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is primair tenlastegelegd dat hij in of omstreeks de periode van 01 januari 1997 tot en met 31 december 1999 op een of meer verschillende tijdstippen te [woonplaats] en/of in de gemeente Bergen NH en/of elders in het arrondissement Alkmaar, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (telkens) - zijn tong gebracht in de mond van [slachtoffer], en/of - zijn tong (gedeeltelijk) gebracht in de vagina van [slachtoffer], en/of - zijn vinger(s) (gedeeltelijk) gebracht in de vagina van [slachtoffer], en/of - het (naakte) lichaam van [slachtoffer] betast en/of gestreeld, en/of - de borst(en) en/of de vagina van [slachtoffer] gelikt en/of gekust, en/of - zijn penis doen of laten betasten door [slachtoffer], en/of - zich doen of laten aftrekken door [slachtoffer]. Aan de verdachte is subsidiair tenlastegelegd dat hij in of omstreeks de periode van 01 januari 1997 tot en met 31 december 1999 op een of meer verschillende tijdstippen te [woonplaats] en/of in de gemeente Bergen NH en/of elders in het arrondissement Alkmaar, in elk geval in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], immers heeft hij (telkens) - zijn tong gebracht in de mond van [slachtoffer], en/of - zijn tong (gedeeltelijk) gebracht in de vagina van [slachtoffer], en/of - zijn vinger(s) (gedeeltelijk) gebracht in de vagina van [slachtoffer], en/of - het (naakte) lichaam van [slachtoffer] betast en/of gestreeld, en/of - de borst(en) en/of de vagina van [slachtoffer] gelikt en/of gekust, en/of - zijn penis doen of laten betasten door [slachtoffer], en/of - zich doen of laten aftrekken door [slachtoffer]; Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging. VOORVRAGEN De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging van de verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit. De raadsman heeft ter terechtzitting bij wege van preliminair verweer aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van het aan de verdachte primair ten laste gelegde feit - kort gezegd - gemeenschap met een persoon beneden de 16 jaren. Hij heeft daartoe gesteld hetgeen in zijn pleitnotities dienaangaande is opgenomen. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Het verweer van de raadsman treft doel. Het openbaar ministerie heeft in het primair ten laste gelegde het misdrijf als bedoeld in artikel 245, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht omschreven. Vervolging ter zake van dat misdrijf heeft krachtens het tweede lid van voormeld artikel niet plaats dan op klacht, tenzij het geval van artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht zich voordoet. Met betrekking tot dit klachtvereiste overweegt de rechtbank dat ingevolge het bepaalde in de artikelen 164 en 163 van het Wetboek van Strafvordering een klacht mondeling of schriftelijk geschiedt bij de bevoegde Nederlandse ambtenaar. In het dossier bevindt zich niet een zodanige klacht. Het zich in het dossier bevindende verslag van een op band opgenomen interview met [sla[slachtoffer], afgelegd op 30 november 2000 tegenover ambtenaar D. Porter van de eenheid jeugd- en zedenzaken te Cowley en/of het zogenaamde "witness statement", d.d. 5 oktober 2001, ondertekend door [slachtoffer] voornoemd en haar moeder [naam], kunnen niet als zodanig gelden. De in die stukken opgenomen verklaringen zijn immers kennelijk afgelegd tegenover Engelse opsporingsambtenaren en aldus niet bij een bevoegde ambtenaar als bedoeld in artikel 164 Wetboek van Strafvordering. Gelet voorts op de mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting dat hij slechts bewezenverklaring zal vorderen van het subsidiair ten laste gelegde, komt naar het oordeel van de rechtbank het belang van de verdachte bij (verdere) bespreking van het verweer te vervallen. De rechtbank zal het openbaar ministerie bij gebreke van een rechtsgeldige klacht ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit niet ontvankelijk verklaren. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij in de periode van 1 augustus 1997 tot en met 31 december 1999 op verschillende tijdstippen te [woonplaats], gemeente Zijpe en in de gemeente Bergen NH, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren op 11 januari 1984, immers heeft hij - zijn tong gebracht in de mond van [slachtoffer] en/of - zijn tong gebracht in de vagina van [slachtoffer] en/of - een vinger gedeeltelijk in de vagina van [slachtoffer] en/of - het naakte lichaam van [slachtoffer] betast en/of gestreeld en/of - de borsten van [slachtoffer] gekust en/of de vagina van [slachtoffer] gelikt en/of - zijn penis laten betasten door [slachtoffer] en/of - zich laten aftrekken door [slachtoffer] Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. BEWIJS De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. NADERE BEWIJSOVERWEGING De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde, aangezien er, in de periode waarin de relatie tussen verdachte en [slachtoffer] in sexueel opzicht gestalte begon te krijgen, geen sprake was van een directe leraar - leerling verhouding, nu [slachtoffer] toen niet meer bij verdachte in de klas zat. Derhalve kan niet bewezen worden geacht, aldus de raadsman, dat [slachtoffer] in de tenlastegelegde periode aan de zorg, opleiding of waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is dit betoog onjuist omdat het uitgaat van een te beperkte uitleg van de zinsnede "een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige" in art. 249 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Met name voor de begrippen zorg en waakzaamheid geld dat zij niet beperkt zijn tot een rechtstreekse leraar - leerlingverhouding, maar zich (daarnaast) ook uitstrekken over situaties waar een dergelijke verhouding ontbreekt. Immers, leraren hebben in algemene zin toezichthoudende en zorgtaken ook ten opzichte van leerlingen aan wie zij geen les geven, maar met wie zij wel in één schoolgebouw verkeren of anderszins uit hoofde van hun functie contact onderhouden. In de onderhavige zaak weegt de rechtbank voorts mee dat de basis voor de vriendschappelijke en vertrouwensband tussen verdachte en [slachtoffer] is gelegd in de eerste twee schooljaren (zomer 1995 tot zomer 1997) van [slachtoffer], toen zij wél bij verdachte in de klas zat. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het subsidiair bewezenverklaarde levert op: Ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. MOTIVERING VAN DE STRAF. De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen: Verdachte heeft gedurende een ruime periode meermalen ontuchtige handelingen gepleegd met een minderjarige leerlinge van zijn school. Deze strafbare handelingen hebben plaatsgevonden op school en ook in de woning van verdachte. Hierdoor heeft de verdachte een ongewenste en belastende situatie voor het slachtoffer gecreëerd en in stand gehouden en heeft hij haar lichamelijke en met name haar seksuele integriteit geschonden en het vertrouwen geschaad dat door de ouders van het slachtoffer, die hun minderjarige dochter naar deze school hadden gestuurd, in hem gesteld mocht worden. Het slachtoffer verkeerde als leerling tegenover het docentenkorps van de school in een afhankelijkheidsrelatie en was bovendien op een leeftijd waarop een (nog) onvolkomen sexuele zelfbepaling (zekere) bescherming vergt tegenover de sexuele verlangens van derden. Verdachte heeft als lid van dat docentenkorps ernstig inbreuk gemaakt op deze beschermwaardigheid van het slachtoffer. Door dergelijke feiten wordt bovendien onrust veroorzaakt in de samenleving en bij het slachtoffer in het bijzonder. Naar de ervaring leert ondervinden slachtoffers van delicten als de onderhavige veelal nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan. Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van 25 juli 2001, welk uittreksel mondeling ter terechtzitting door de verdachte is aangevuld, uit welke aanvulling blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van enig misdrijf tot straf is veroordeeld. De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 15 april 2002 van [naam], reclasseringswerker. Dit voorlichtingsrapport houdt onder meer als conclusie en advies het volgende in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven: Betrokkene zegt verantwoordelijkheid voor zijn gedrag te willen nemen en is bereid actief deel te nemen aan een hulpverleningsplan om recidive te voorkomen. Betrokkene zal deelnemen aan de terugvalpreventiegroep seksuele delicten van de Reclassering Nederland of, indien dit noodzakelijk wordt geacht, deelnemen aan de zedengroep van de Waag. Betrokkene geeft aan bereid te zijn om deel te nemen aan de trainingsgroep van de Reclassering Nederland. Ter terechtzitting heeft de verdachte deze bereidverklaring herhaald. Met het advies in dit rapport kan de rechtbank zich verenigen. Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur onder de na te noemen bijzondere voorwaarden passend en geboden. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 249 (oud) en 249 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING De rechtbank: Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit. Verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten. Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar. Veroordeelt de verdachte voor het subsidiair bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van ZES (6) MAANDEN. Beveelt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd. Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften van de Stichting Reclassering Nederland en zal deelnemen aan de terugvalpreventiegroep seksuele delicten van de Reclassering Nederland, zolang de behandelaars dit, in overleg met de officier van justitie, noodzakelijk achten. Geeft opdracht aan genoemde Reclasseringsinstelling de veroordeelde bij de naleving van de bijzondere voorwaarden hulp en steun te verlenen. Stelt de proeftijd vast op TWEE JAREN. Dit vonnis is gewezen door: mr. A.J. Hardonk, voorzitter, mr. R.C. Stam en mr. A.C. Haverkate, rechters, in tegenwoordigheid van R. van der Vecht, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 mei 2002. Mr. A.J. Hardonk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.