Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE3500

Datum uitspraak2002-05-28
Datum gepubliceerd2002-06-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/050593-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/050593-01 uitspraak d.d. : 28 mei 2002 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [voornamen verdachte] geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] adres : [adres] plaats : [adres], thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Grave (Unit A + B), Muntlaan 1 te Grave. 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 mei 2002. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 7 augustus 2001 tot en met 20 augustus 2001 in de gemeente Weert, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met het oogmerk die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen, door meer dan honderd maal, in elk geval meermalen telefonisch contact op te nemen en/althans telefonisch contact te zoeken met die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en (daarbij) voor die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] dreigende taal te uiten en/of meermalen sms-berichten te verzenden aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], onder andere inhoudende: "Je bent goed bezig. Ik weet alleenmiet wat jehier mee wil bereiken ik heb nog met niemandcontact gehad.Maar goed als je die weg in wild je kan alle kanten met me" en/of "Goed neem de telfoon miet op.Daarbereik je wat mee.Ons contact werdt verbroken door vrieden die anders denken als ik.Maardauw my niet over die streep dat niet." en/of "Als ik morgen klaar met sjannie. Gaan wij ons laatste gesprek voeren.MAN TOT MAN." en/of meermalen in de buurt van de woning van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te verblijven; Artikel 285 b van het Wetboek van Strafrecht. 2. hij op of omstreeks 30 september 2001 in de gemeente Weert opzettelijk en wederrechtelijk twee banden van een personenauto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft stuk gestoken, in elk geval heeft vernield of beschadigd of onbruikbaar gemaakt; Art. 350 van het Wetboek van Strafrecht. 3. hij op of omstreeks 19 augustus 2001 in de gemeente Weert, opzettelijk en wederrechtelijk twee bloembakken en een (tuin)tafel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd; Art. 350 van het Wetboek van Strafrecht. Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie De rechtbank heeft geconstateerd dat aan de op schrift gestelde aangifte van [slachtoffer 2] het verzoek tot vervolging ontbreekt, zodat niet is voldaan aan de eis die in artikel 164 van het Wetboek van Strafvordering aan een klacht wordt gesteld. Dit terwijl belaging (artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht), zoals aan verdachte onder feit 1 is telastegelegd, een klachtdelict is. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het bestaan van een klacht kan worden aangenomen, nu op grond van de zich in het dossier bevindende verklaringen van voornoemde [slachtoffer 2] en het onderzoek ter terechtzitting voldoende is komen vast te staan dat die [slachtoffer 2] ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vordering worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij in de periode van 7 augustus 2001 tot en met 20 augustus 2001 in de gemeente Weert wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met het oogmerk die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen, door meer dan honderd maal telefonisch contact op te nemen en/althans telefonisch contact te zoeken met die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en (daarbij) voor die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] dreigende taal te uiten en meermalen sms-berichten te verzenden aan die [slachtoffer 2], onder andere inhoudende: "Je bent goed bezig. Ik weet alleenmiet wat jehier mee wil bereiken ik heb nog met niemandcontact gehad.Maar goed als je die weg in wild je kan alle kanten met me" en "Goed neem de telfoon miet op.Daarbereik je wat mee.Ons contact werdt verbroken door vrieden die anders denken als ik.Maardauw my niet over die streep dat niet." en "Als ik morgen klaar met sjannie. Gaan wij ons laatste gesprek voeren.MAN TOT MAN." en meermalen in de buurt van de woning van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] te verblijven; 2. hij op 30 september 2001 in de gemeente Weert opzettelijk en wederrechtelijk twee banden van een personenauto, toebehorende aan [slachtoffer 2], heeft stuk gestoken; 3. hij op 19 augustus 2001 in de gemeente Weert, opzettelijk en wederrechtelijk twee bloembakken en een (tuin)tafel, toebehorende aan [slachtoffer 1], heeft vernield en beschadigd. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. Het bewijs De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. 8.1 De bewijsmiddelen Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering. 9. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven: Ten aanzien van feit 1: Belaging, meermalen gepleegd. Ten aanzien van feit 2: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen. Ten aanzien van feit 3: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen. Het misdrijf sub 1 is strafbaar gesteld bij artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht en de misdrijven sub 2 en 3 zijn strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht. 10. De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 11. De straffen en/of maatregelen 11.1 De algemene overwegingen Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte na te melden straf behoort te worden opgelegd. 11.2 De bijzondere overwegingen De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 14 mei 2002 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake feit 1, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 10 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met bijzondere voorwaarden. De verdachte en de raadsvrouw hebben ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken ten aanzien van feit 2, nu dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat voorts een straf opgelegd moet worden die gelijk is aan het voorarrest. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het volgende. De bewezenverklaarde delicten moeten gezien worden tegen de achtergrond van de moeizame relatie die verdachte had met zijn ex-echtgenote en moeder van zijn kinderen [naam kind 1] en [naam kind 2], [slachtoffer 1] In deze relatie wisselden periodes van toenadering zich af met periodes van verwijdering. Mede omdat verdachte, blijkens de over hem opgemaakte rapportages, met deze verwijdering niet kon omgaan, ontstonden er conflicten, die de ex-echtgenote van verdachte deden besluiten om de (afgesproken) omgangsregeling tussen verdachte en de kinderen niet meer na te komen. Het niet kunnen zien van zijn kinderen was voor verdachte vervolgens de directe aanleiding om het gezin van zijn ex-echtgenote lastig te vallen. Tegen deze achtergrond is verdachte, blijkens het uittreksel d.d. 2 februari 2002 uit het Algemeen Documentatieregister en zijn verklaring ter terechtzitting, in 1998 veroordeeld voor het wederrechtelijk binnendringen van de woning van zijn ex-echtgenote en het bedreigen van zijn ex-echtgenote. En in 1999 is verdachte veroordeeld voor het wederrechtelijk binnendringen in de woning van zijn ex-echtgenote en een poging tot opzettelijke brandstichten en het teweegbrengen van een ontploffing in haar woning. Tijdens het plegen van de delicten gericht tegen zijn ex-echtgenote en haar nieuwe levenspartner, verkeerde verdachte veelal onder de invloed van alcohol, een stof waarvan verdachte weet dat hij daarvan agressief wordt. Door zijn handelen, zoals door de rechtbank thans is bewezenverklaard, heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de geestelijke integriteit van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij er geen rekening mee heeft gehouden dat de spanningen die zijn handelen voor voornoemde slachtoffers met zich meebrachten, ook een nadelige invloed hadden op het geestelijk welzijn van zijn kinderen, die bij hun moeder woonden. Door het optreden van verdachte kunnen er bij [slachtoffer 1] en haar gezinsleden langere tijd gevoelens van angst en onzekerheid blijven bestaan, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ernstig kunnen worden belemmerd. Dit geldt temeer daar verdachte meerdere malen de schorsingsvoorwaarden heeft overtreden door tegen die voorwaarden in toch contact op te nemen met of in de buurt te verblijven van bovengenoemde slachtoffers. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte inzicht heeft getoond in de onjuistheid van zijn handelwijze en met de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die zijn vermeld in de over verdachte uitgebrachte rapporten, te weten: - een voorlichtingsrapport van het CAD Limburg, d.d. 10 mei 2002, opgemaakt door de heer D. Sarkol, Reclasseringswerker en de hierin vermelde adviezen en - een Pro Justitia-rapportage, ingekomen bij het Kabinet RC te Roermond d.d. 4 maart 2002, opgemaakt door drs. M.H. Lomme, met verwijzing naar een eerdere Pro Justitia-rapportage d.d. 13 mei 1999, waarin onder andere wordt geconcludeerd dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen en de hierin vermelde adviezen, en met de persoonlijke omstandigheden zoals die overigens zijn gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting. De rechtbank is van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan de hierna vermelde vrijheidsstraf. Met het daarnaast opleggen van een voorwaardelijke vrijheidsstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht, en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. 12. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57, 285b, 350. BESLISSING De rechtbank: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte terzake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 10 maanden; beveelt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 5 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd; beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende die proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens het CAD Limburg, -ook als dat inhoudt een behandeling bij de St. GGZE te Eindhoven, dan wel enige andere door het CAD aan te wijzen instelling gedurende de maximale periode van de proeftijd, waarbij verdachte zich heeft te houden aan de aanwijzingen van de behandelaars-, zolang dit bureau het noodzakelijk acht, met opdracht aan het CAD Limburg aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde; stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende het eerste jaar van de proeftijd zich niet zal ophouden in de wijk Boshoven te Weert en dat hij op geen enkele wijze contact zal opnemen met zijn kinderen [naam kind1] en [naam kind 2], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], behoudens toestemming van genoemde personen en het CAD Limburg; heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf. Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, K. van der Meijde en C.C.W.M. Aretz, wie mr M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.A.M.C. van de Winkel als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank voornoemd op 28 mei 2002.