Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE3504

Datum uitspraak2001-04-17
Datum gepubliceerd2002-06-03
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersVBOUW 01/752 ZW
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM President Reg.nr.: VBOUW 01/752 ZWI Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de procedure tussen [verzoeker], h.o.d.n. [handelsnaam], wonende te [woonplaats], verzoeker, gemachtigde mr. Th. Dollee, advocaat te Rotterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam, verweerder, gemachtigde mr. M.C. van Vliet, advocaat, met als derden-partijen: HBG Vastgoed B.V., vergunninghouder, en gedeputeerde staten van Zuid-Holland. 1. Ontstaan en loop van de procedure Op 10 oktober 2000 heeft verweerder besloten vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) te verlenen voor het bouwplan Land van Belofte. Op 12 oktober 2000 heeft verweerder met gebruikmaking van deze vrijstelling bouwvergunning verleend voor dit bouwplan. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft de gemachtigde van verzoeker bij brief van 17 november 2000 bezwaar gemaakt. Bij brief van 5 april 2001 heeft verzoekers gemachtigde de president verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende de schorsing van de bouwvergunning. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2001. Aanwezig waren verzoeker, zijn gemachtigde, verweerders gemachtigde en de heer Popkes, werkzaam bij de gemeente Schiedam. Vergunninghouder en gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland zijn niet verschenen. 2. Overwegingen Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voorzover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de president een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak. In juli 2000 is bouwvergunning aangevraagd voor het in geding zijnde bouwplan. Dit bouwplan, dat de naam “Land van Belofte” draagt, voorziet in de realisering van een complex van woningen, appartementen en commerciële ruimten op het perceel omsloten door de Broersvest – Boterstraat – Kreupelstraat – Lange Kerkstraat en het perceel omsloten door de Boterstraat –Kreupelstraat – Herenstraat , in de binnenstad van Schiedam. Ingevolge de twee ter plaatse geldende bestemmingsplannen zijn de gronden waarop het bouwplan is gesitueerd bestemd voor: - gebouwen van openbaar nut, alsmede hotels, cafés restaurants, kantoren, woongebouwen, bestemd voor de huisvesting van ongehuwden, bejaarden en onvolkomen gezinnen, woongebouwen, waarin winkels en/of kantoren zijn ingericht en daarmee naar het oordeel van verweerder gelijk te stellen gebouwen, met bij elk gebouw ten hoogste één bijbehorende dienstwoning, - weg of verharding, plantsoen of berm, tuin, water, generlei bebouwing mag worden opgericht, - bebouwing met woningen en bedrijfsruimten, architectonisch passend bij het historische karakter van de omgeving, met bij bedrijfsruimte onmisbare winkels en kantoren, - openbare straat, plantsoen en water, waar behoudens vrijstelling van de burgemeester geen bouwwerk mag worden opgericht, - tuin, of volgens aanwijzingen van de burgemeester verhard als stoep of erf. Met deze bestemmingen/de bij deze plannen behorende voorschriften is bouwplan in strijd. Op grond van artikel 44 van de Woningwet zou derhalve de gevraagde bouwvergunning moeten worden geweigerd. Teneinde realisering van het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft verweerder de bouwvergunning verleend met toepassing van de zogenaamde zelfstandige projectprocedure die sedert 5 april 2000 is opgenomen in artikel 19 van de WRO. Dit artikel luidt sedert deze datum als volgt: 1. De gemeenteraad kan, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders. 2. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing. 3. Burgemeester en wethouders kunnen eveneens vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. 4. Vrijstelling krachtens het eerste lid wordt niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor a. het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of b. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd. Bij besluit van 4 april 2000 heeft gedeputeerde staten in overeenstemming met de inspecteur van de Ruimtelijke Ordening bij de invulling van artikel 19, tweede lid, van de WRO twee hoofdcategorieën onderscheiden: - projecten die in overeenstemming zijn met door gedeputeerde staten en de Provinciale Planologische Commissie (PPC) geaccordeerd ruimtelijk beleid (specifieke verklaring van geen bezwaar) en - projecten opgenomen in een afzonderlijke lijst (bijzondere verklaring van geen bezwaar). Gedeputeerde staten heeft daarbij besloten een specifieke verklaring van geen bezwaar te zullen verlenen voor a) de situatie dat het bouwen en uitvoeren van werkzaamheden in overeenstemming zijn met die onderdelen van een bestemmingplan, waarvoor de PPC een eensluidend positief advies heeft uitgebracht en b) de situatie dat het bouwen en uitvoeren van werkzaamheden passen in een ander gemeentelijk ruimtelijk document dat de instemming van de PPC heeft. De percelen waarop het bouwplan is gesitueerd liggen in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan “Land van Belofte”, waarin de betreffende gronden de bestemmingen woondoeleinden (aaneengesloten en gestapeld), gemengde doeleinden, ondergrondse parkeergarage en groenvoorzieningen zullen krijgen. Het bouwplan is in overeenstemming met dit nieuwe plan. Het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan “Land van Belofte” is op 10 februari 2000 ter inzage gelegd. Onder anderen heeft verzoeker hiertegen bedenkingen ingebracht. Het plan is op 25 mei 2000 door de PPC behandeld. Bij brief van 27 juni 2000 heeft de PPC haar opmerkingen aan verweerder toegestuurd. Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief van 1 september 2000. Onder instemming met deze reactie heeft op 7 september 2000 het hoofd bureau West/Rijnmond namens gedeputeerde staten een specifieke verklaring van geen bezwaar afgegeven ten behoeve van de vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO. Vervolgens heeft verweerder onder het weerleggen van de bedenkingen het vrijstellingsbesluit genomen en een bouwvergunning afgegeven. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De bezwaarprocedure loopt nog. De gemeente is in de week van 9 april 2001 begonnen met voorbereidende werkzaamheden voor de bouw. Hierdoor zijn de op het terrein aangelegde parkeerplaatsen (63 stuks) niet meer beschikbaar. In verband hiermee heeft verzoeker thans een voorlopige voorziening gevraagd, omdat hij vreest door het verdwijnen van de – ’s avonds gratis – parkeerplaatsen klanten van zijn sportschool te zullen verliezen aan concurrerende sportscholen in Schiedam waarbij wel gratis geparkeerd kan worden. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit de volgende bezwaren. Hij is van mening dat niet de vrijstellingsprocedure ingevolge het tweede lid van artikel 19 van de WRO gevolgd dient te worden maar de in het eerste lid omschreven procedure. Voorts is verzoeker van mening dat de op 7 september 2000 afgegeven verklaring van bezwaar onbevoegd krachtens submandaat door een ambtenaar van de provincie is genomen, zodat verweerder van deze verklaring geen gebruik had mogen maken. De president overweegt het volgende. Wat betreft de vraag welke vrijstellingsprocedure gevolgd had moeten worden, de “zware” procedure uit het eerste lid of de “lichtere” procedure uit het tweede lid van artikel 19 van de WRO overweegt de president het volgende. Gelet op het voorgaande is voldaan aan de voorwaarden die in artikel 19, tweede lid, van de WRO zijn gesteld om deze vrijstellingsprocedure te volgen. Het bouwplan valt onder een van de door gedeputeerde staten in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening voor de toepassing van het tweede lid van artikel 19 van de WRO aangegeven categorieën van gevallen en er is een specifieke verklaring van geen bezwaar afgegeven. Deze specifieke verklaring is in submandaat afgegeven door het hoofd bureau West/Rijnmond. Gelet op recente uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden aangenomen dat dit in mandaat afgegeven besluit onbevoegd genomen is. Verweerder heeft ter zitting een brief van 12 december 2000 van gedeputeerde staten overgelegd waarin naar aanleiding van deze uitspraken een aantal in een bijlage bij deze brief van 14 november 2000 genoemde besluiten alsnog zijn bekrachtigd. Het in dit geding aan de orde zijnde besluit, de verklaring van geen bezwaar van 7 september 2000, wordt echter niet in de bijlage genoemd. De president stelt aldus vast dat dit besluit thans niet bekrachtigd is en dat verweerder van de verklaring van geen bezwaar van 7 september 2000 derhalve geen gebruik had mogen maken. Hierdoor kleeft aan het vrijstellingsbesluit en daarmee ook aan de bouwvergunning een zodanig gebrek dat deze – als het hier de bodemprocedure betrof – vernietigd zouden moeten worden. De president sluit echter niet uit dat het gedeputeerde staten het besluit van 7 september 2000 nog zal bekrachtigen. Hoewel hiermee het bevoegdheidsgebrek niet wordt opgeheven kunnen daardoor wel de rechtsgevolgen van de verklaring van geen bezwaar van 7 september 2000 in stand gelaten worden. Hierdoor kunnen de thans aan het vrijstellingsbesluit en de bouwvergunning klevende gebreken in de bezwaarfase nog geheeld worden. De president zal derhalve thans het bestreden besluit schorsen. Als de verklaring van geen bezwaar van 7 september 2000 bekrachtigd is, kan verweerder de president verzoeken de schorsing op te heffen. Vooruitlopend hierop overweegt de president met betrekking tot de belangenafweging die verweerder bij het vrijstellingsbesluit dient af te wegen het volgende. In tegenstelling tot verzoeker stelt dient de mate van ingrijpendheid van het bouwplan afgemeten te worden aan het ter plaatse geldende planologische regime en de planologische uitstraling die het project heeft op de omgeving. Niet de ter plaatse bestaande situatie bestaande uit een open terrein dat (deels) geasfalteerd is ten behoeve van parkeerplaatsen is derhalve relevant, maar de in deze uitspraak eerder genoemde bestemmingen die uit de thans geldende twee bestemmingsplannen voortvloeien. De inbreuk die de nieuwe bestemming(en) ter plaatse en het hiermee in overeenstemming zijnde bouwplan maken op hetgeen thans volgens de twee vigerende bestemmingsplannen is toegestaan acht de president niet erg ingrijpend. In dit licht dient verzoekers belang bij het behouden van (in de avonduren) gratis parkeerplaatsen gewogen te worden. De president is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder verzoekers belang onvoldoende gewicht heeft gegeven bij de afweging van de in het kader van het vrijstellingsbesluit aan de orde zijnde belangen. De beoordeling of verweerder bij het bestreden besluit heeft voldaan aan de in het tweede lid overeenkomstig van toepassing verklaarde eisen die in het eerste lid van artikel 19 WRO aan een goede ruimtelijke onderbouwing zijn gesteld, valt naar het oordeel van de president buiten het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure. Voorzover het bestreden besluit ten aanzien van deze eisen gebrekkig is, kunnen deze gebreken in de bezwaarprocedure hersteld worden. De president ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat het door verzoeker betaalde griffierecht wordt vergoedt. De president ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De president bepaalt de proceskosten op f 1.420,00 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van overige kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben is de president niet gebleken. 4. Beslissing. De president. recht doende: wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit. bepaalt dat de gemeente Schiedam aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van f. 250,00 vergoedt, veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van f 1.420,00 en wijst de gemeente Schiedam aan als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker moet vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van Zwieten als president. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. van Zantvoort uitgesproken in het openbaar op 17 april 2001. De griffier: De president: Afschrift verzonden op: