Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE3534

Datum uitspraak2001-08-29
Datum gepubliceerd2002-06-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200100305/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 200100305/1. Datum uitspraak: 29 augustus 2001 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de stichting "Karel V Stichting voor Staatkundig Onderzoek", gevestigd te Goirle, appellante, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 16 november 2000 in het geding tussen: appellante en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 1. Procesverloop Bij besluit van 26 februari 1999 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Minister) de hoogte van de aan appellante toe te kennen subsidie voor het jaar 1997 op grond van de Subsidieregeling voor politiek-wetenschappelijke instituten 1995 (hierna: de Subsidieregeling) op nihil gesteld met verrekening van de voor dat jaar verstrekte voorschotten ten bedrage van ƒ 30.471,00. Bij besluit van 8 juni 1999 heeft de Minister het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 16 november 2000, verzonden op 27 november 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 5 januari 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 februari 2001. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 2 april 2001 heeft de Minister een memorie van antwoord ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2001, waar appellante, vertegenwoordigd door de heer ing. A.M.L. van Rooij, en de Minister, vertegenwoordigd door de heer mr. drs. J.H. Mensen, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Subsidieregeling kan aan een rechtspersoon die zich uitsluitend of in hoofdzaak bezig houdt met politiek-wetenschappelijke activiteiten ten behoeve van een in de Tweede Kamer der Staten-Generaal vertegenwoordigde politieke groepering en als zodanig door de fractie in de Tweede Kamer van deze groepering is aangewezen, een subsidie worden verleend als bijdrage in de uitgaven die in verband met de bedoelde activiteiten nodig zijn. 2.2. Ter zitting is door de gemachtigde van appellante gesteld dat ingevolge artikel 1:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de Tweede Kamer, en derhalve Tweede Kamerlid [Kamerlid], niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt. De Afdeling is derhalve niet bevoegd om in de in geding zijnde zaak een beslissing te nemen. De Afdeling kan dit betoog van appellante niet volgen. Blijkens artikel 1, eerste lid, van de onderhavige Subsidieregeling kan slechts aan een rechtspersoon een subsidie worden verleend. Appellante is een rechtspersoon en jegens haar is een beslissing op de subsidieaanvraag genomen. Dat het - inmiddels voormalig - Tweede Kamerlid [Kamerlid] blijkens de statuten van de stichting de voorzitter is, doet hier niet aan af. Nu het hier gaat om een geschil over de toepassing van een subsidieregeling, zijnde een publiekrechtelijke regeling waarop de regels van de Awb toepasselijk zijn, is de Afdeling bevoegd op het onderhavige beroep te beslissen. 2.3. De Afdeling is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de door appellante overgelegde overzichten geen blijk geven van door appellante verrichte activiteiten die als politiek-wetenschappelijke activiteiten zijn aan te merken. Immers, appellante heeft het politiek-wetenschappelijke karakter van deze activiteiten op geen enkele wijze onderbouwd door aan te geven welke vraagstelling men met deze activiteiten heeft willen beantwoorden en welke onderzoeksopzetten men daarbij heeft gehanteerd onder concrete opgave van geraadpleegde literatuur. Met de rechtbank is de Afdeling voorts van oordeel dat de door appellante verrichte werkzaamheden eerder gekarakteriseerd kunnen worden als fractiewerkzaamheden dan wel als een directe ondersteuning van de fractie en met name van de heer [Kamerlid] zelf als lid van de Tweede Kamer. Voor dergelijke werkzaamheden bestaat een andere subsidieregeling namelijk de Regeling financiële ondersteuning fracties Tweede Kamer. De onderhavige Subsidieregeling heeft uitsluitend tot doel het verstrekken van subsidiegelden ten behoeve van politiek-wetenschappelijk onderzoek en daarbij behorende activiteiten zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid juncto artikel 2, eerste lid, van de Subsidieregeling. 2.4. Hetgeen appellante verder in hoger beroep naar voren heeft gebracht, vormt naar aard en strekking een herhaling van haar betoog bij de rechtbank en kan niet leiden tot een ander oordeel. 2.5. Het beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn w.g. Schortinghuis Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2001 66-384. Verzonden: Voor eensluidend afschrift de Secretaris van de Raad van State voor deze,