Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE3576

Datum uitspraak2002-06-25
Datum gepubliceerd2002-06-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00832/01
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Nr. 00832/01 Mr Fokkens Zitting: 14 mei 2002 Conclusie inzake: [Verdachte] 1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage veroordeeld voor het als feit 1 subsidiair telastegelegde feit tot een geldboete van f 250,-- subsidiair vijf dagen hechtenis. 2. Deze zaak hangt samen met die van verdachte met het nummer 01961/01 en de zaken betreffende zijn medeverdachte [...] met de nummers 00781/01 en 02315/01, in welke zaken ik vandaag eveneens concludeer. 3. Namens verdachte heeft mr G.G.J. Knoops, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld. 4. Aan de bespreking daarvan kom ik niet toe omdat verdachte in zijn cassatieberoep niet kan worden ontvangen. 5. Het Hof heeft de bestreden uitspraak gedaan op 19 oktober 2000, derhalve na de inwerkingtreding op 1 oktober 2000 van de Wet van 28 oktober 1999, Stb. 467 (Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Wet op de rechterlijke organisatie en enkele andere wetten met betrekking tot het beroep in cassatie in strafzaken (uitsluiting beroep in lichte overtredingszaken en invoering verplichte schriftuur van een advocaat). Art. II, aanhef en onder D van die Wet bepaalt, voor zover hier van belang, dat aan art. 68 RO een derde lid wordt toegevoegd, dat onder meer inhoudt dat de verdachte beroep in cassatie kan instellen tegen arresten van de gerechtshoven betreffende een of meer overtredingen, tenzij terzake in de einduitspraak geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum van vijfhonderd gulden. Het overgangsrecht houdt in (art. VI) dat deze wijziging van de Wet RO niet van toepassing is op zaken waarin op het moment van inwerkingtreding ervan reeds een arrest is gewezen. 6. Nu het bestreden arrest dateert van 19 oktober 2000 en daarbij uitsluitend een boete van minder dan f 500,-- werd opgelegd, stond voor verdachte daartegen geen cassatieberoep open. 7. Verdachtes raadsman heeft zich dit gerealiseerd, zo blijkt uit de schriftuur, maar hij meent dat in dit geval op deze regel een uitzondering zou kunnen worden gemaakt. De verdachte kon ten tijde van de terechtzitting op 5 oktober 2000 in redelijkheid immers niet bekend zijn met de inwerkingtreding van deze wet, nu deze pas enkele dagen tevoren in werking was getreden en de dagvaarding ruim voor 1 oktober 2000 aan verdachte was betekend. Als verdachte zich had gerealiseerd hoe de nieuwe wet luidt, zou hij het Hof hebben verzocht om in geval van een veroordeling een straf op te leggen van f 500,- of meer, zodat hij de mogelijkheid had de zaak aan de Hoge Raad voor te leggen. 8. Dit betoog is niet alleen ondeugdelijk omdat de wet voor een dergelijke uitzondering geen ruimte biedt, maar het is ook moeilijk serieus te nemen. Wat de steller van het middel namelijk niet vermeldt, is dat de verdachte ter terechtziting in hoger beroep werd bijgestaan door twee advocaten. Van hen kon in ieder geval worden verwacht dat zij op de hoogte waren van deze wetswijziging, die ook niet als een donderslag bij heldere hemel ineens in het Staatsblad stond en in werking bleek te zijn getreden. De wet dateert immers van bijna een jaar daarvoor, de datum van inwerkingtreding is vastgesteld in een Koninklijk Besluit van 21 juni 2000 en de inwerkingtreding is onder meer in de bij alle losbladige uitgaven op het terrein van strafrecht maandelijks verschijnende Actuele Informatie ruim te voren vermeld. 9. Ik concludeer dat de Hoge Raad verdachte niet-ontvankelijk verklaart in zijn cassatieberoep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, plv.


Uitspraak

25 juni 2002 Strafkamer nr. 00832/01 ES/SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 oktober 2000, nummer 22/000918-00, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 20 oktober 1999 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 primair tenlastegelegde misdrijf en hem voorts ter zake van de onder 1 subsidiair bewezenverklaarde overtreding "geen voldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier" veroordeeld tot een geldboete van ƒ 250,--, subsidiair vijf dagen hechtenis. 2. Geding in cassatie Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.G.J. Knoops, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn cassatieberoep. 3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep 3.1. Het cassatieberoep betreft de veroordeling ter zake van de hiervoor onder 1 vermelde overtreding. Ingevolge art. 68 (oud) RO staat tegen een arrest van een gerechtshof voorzover betreffende een of meer overtredingen beroep in cassatie open, tenzij terzake in de einduitspraak met toepassing van art. 9a Sr geen straf of maatregel is opgelegd, dan wel geen andere straf of maatregel is opgelegd dan een geldboete tot een (gezamenlijk) maximum van vijfhonderd gulden, alles behoudens indien het gaat om een overtreding van een verordening van een provincie, een gemeente, een waterschap of een met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam. 3.2. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het ingestelde cassatieberoep. 4. Beslissing De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het cassatieberoep. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst en E.J. Numann, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 25 juni 2002.