Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE3587

Datum uitspraak2002-06-25
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00091/01 E
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Nr. 00091//01/E Mr. Fokkens Zitting 14 mei 2002 Conclusie inzake: [Verdachte] 1. Verdachte is op 30 januari 2001 bij verstek door het Gerechtshof te 's-Hertogenboch wegens - kort gezegd - het vervoeren van een meer dan licht ziek of gewond dier waarvoor het vervoer onnodig lijden tot gevolg had, veroordeeld tot drie geldboetes van elk vijfhonderd gulden. Tevens is verdachte wegens - kort gezegd - het overschrijden van de beladingsnorm van de veewagen bij de aanvoer van (slacht)varkens, veroordeeld tot een geldboete van tweehonderdvijftig gulden terwijl het Hof ten aanzien van een tweede geval heeft bepaald dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd. 2. Namens verdachte heeft mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, één middel van cassatie voorgesteld. 3. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van ter terechtzitting gevoerde verweren. 4. Voor de beoordeling van het middel is van belang dat verdachte bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep niet ter terechtzitting is verschenen. De wel aanwezige raadsman verklaarde dat hij niet uitdrukkelijk was gemachtigd de verdediging te voeren zoals is bedoeld in art. 279 lid 1 Sv. 5. Dit betekent dat de raadsman slechts in beperkte mate bevoegd was ter terechtzitting het woord te voeren. Uit HR 23 oktober 2001, NJ 2002, 77 m.nt. JR rov. 4.7.-4.10. volgt dat de niet bepaaldelijk tot het voeren van de verdediging gemachtigde raadsman geen van de hem bij de wet toegekende rechten en bevoegdheden kan uitoefenen, behoudens het voeren van het woord ter toelichting van de afwezigheid van de verdachte en het verzoeken om aanhouding van de behandling van de zaak met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van genoemde machtiging. Dit betekent dat het Hof de raadsman in strijd met het wettelijk systeem heeft toegestaan méér aan te voeren dan de genoemde onderwerpen en de verweren welke in het middel uiteen zijn gezet geen behandeling behoefden (HR 23 april 2002, nr. 3678/00/J, LJN AD 8860, rov. 5.3.). 6. Het middel moet buiten bespreking blijven. 7. Ambtshalve is er geen reden voor vernietiging, zodat ik concludeer dat het beroep wordt verworpen. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, plv.


Uitspraak

25 juni 2002 Strafkamer nr. 00091/01 E AS/SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 1 september 2000, nummer 20/002671-99, in de strafzaak tegen: [verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats]. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 30 juni 1999, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen, - de verdachte ter zake van sub 1. "overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 60, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, begaan door een rechtspersoon, driemaal gepleegd" en sub 2. "overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 60, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, begaan door een rechtspersoon, tweemaal gepleegd" veroordeeld tot driemaal een geldboete van telkens vijfhonderd gulden en ten aanzien van sub 2. (met betrekking tot de vastgestelde beladingsdichtheid van 283 kg/m²) tot een geldboete van ƒ 250,--. Voorts wordt bepaald dat voor sub 2. (met betrekking tot de vastgestelde beladingdichtheid van 266 kg/m²) geen straf of maatregel wordt opgelegd. 2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. 3. Beoordeling van het middel 3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof niet uitdrukkelijk heeft beslist op een in hoger beroep gevoerd verweer met betrekking tot het bewijs. 3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 augustus 2000 houdt onder meer het volgende in: "Namens de verdachte (..) is, hoewel de BV behoorlijk is gedagvaard, niemand verschenen. Als raadsman van de verdachte is (..) ter terechtzitting aanwezig mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg. De raadsman deelt desgevraagd mede dat de vertegenwoordigers van zijn cliënte op de hoogte zijn dat de zaak tegen de BV heden dient. De raadsman verklaart niet uitdrukkelijk gemachtigd te zijn de verdediging te voeren als bedoeld in artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering. (..) De raadsman van de verdachte voert het woord tot verdediging. Hij pleit overeenkomstig de inhoud van een door hem aan het hof overgelegde pleitnota, welke als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd." 3.3. De raadsman die niet ingevolge art. 279, eerste lid, Sv heeft verklaard door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd tot het voeren van de verdediging, is op de terechtzitting slechts bevoegd het woord te voeren ter toelichting van de afwezigheid van de verdachte en het verzoeken van aanhouding van de behandeling van de zaak met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van een machtiging als hiervoor bedoeld. Indien de rechter de raadsman toestaat buiten de bedoelde onderwerpen nog meer aan te voeren, geschiedt dit in strijd met het wettelijk systeem. Niet uitgesloten is dat op grond van het bepaalde in art. 6 EVRM in uitzonderlijke gevallen anders moet worden geoordeeld (vgl. HR 23 oktober 2001, NJ 2002, 77 en HR 23 april 2002, LJN AD8860). 3.4. Het in het middel bedoelde verweer over de bewijsvoering heeft geen betrekking op de onder 3.3 vermelde onderwerpen waarover de raadsman, ondanks het ontbreken van een uitdrukkelijke machtiging van de verdachte om de verdediging te voeren, toch het woord mag voeren. Dit betekent dat, nu uit de stukken niet kan volgen dat zich een uitzonderlijk geval als bedoeld onder 3.3 voordoet, het Hof de raadsman in strijd met het wettelijk systeem in de gelegenheid heeft gesteld meer aan te voeren dan hiervoor onder 3.3 is vermeld, zodat het verweer geen behandeling behoefde. 3.5. Het middel moet dus buiten bespreking blijven. 4. Slotsom Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en J.P. Balkema, in bijzijn van de waarnemend-griffier I.W.P. Verboon, en uitgesproken op 25 juni 2002.