Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE3590

Datum uitspraak2002-05-22
Datum gepubliceerd2002-06-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 01/00479
Statusgepubliceerd


Uitspraak

WAHV 01/00479 22 mei 2002 CJIB 24222402 Gerechtshof te Leeuwarden Arrest op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter te Groningen van 8 augustus 2001 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), gevestigd te [plaats] 1. De beslissing van de kantonrechter De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Groningen niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop Op deze plaats wordt geacht te zijn overgenomen hetgeen in het tussenarrest van 30 januari 2002 onder de kop "Het procesverloop" is vermeld. De advocaat-generaal heeft zich uitgelaten over de vraag gesteld in het tussenarrest. Daarbij heeft de advocaat-generaal tevens aanvullende informatie aan het hof overgelegd. De betrokkene is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. 3. Beoordeling 3.1. Op deze plaats wordt geacht te zijn overgenomen hetgeen in het tussenarrest van 30 januari 2002 onder de kop "Beoordeling" in r.o. 3.1. tot en met 3.7. is overwogen. 3.2. Nu de betrokkene is opgehouden te bestaan, is aan de inleidende beschikking de grond komen te ontvallen. 3.3. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beslissing van de kantonrechter, de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking vernietigd te worden. 4. De beslissing Het gerechtshof: vernietigt de beslissing van de kantonrechter; vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 16 mei 2001, alsmede de inleidende beschikking waarbij onder CJIB-nr. 24222402 de administratieve sanctie is opgelegd. Dit arrest is gewezen door mrs. Vellinga, Huisman en Van Dijk, in tegenwoordigheid van mr. Muntinga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.