Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE3599

Datum uitspraak2002-04-16
Datum gepubliceerd2002-06-04
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers01/0688
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voordat de kosten van vervolging aan belanghebbende in rekening zijn gebracht, is belanghebbende ruimschoots in de gelegenheid geweest de verschuldigde belasting te betalen. Hieruit volgt dat is voldaan aan de in artikel 1 van de Kostenwet gesteld voorwaarde van het in gebreke zijn de verschuldigde belasting tijdig te betalen.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Eerste Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen 2 te P, de ontvanger. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 1 maart 2001, ingediend door mr. A (A Advocaten Belastingsadviseurs Notaris) te Amsterdam als zijn gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de ontvanger, gedagtekend 20 februari 2001, betreffende de aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten ter zake van de invordering van de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995 en 1996, alsmede de voorlopige aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997, 1998 en 1999. De in rekening gebrachte kosten bedragen ƒ 15.770. Na bezwaar is het bedrag van de in rekening gebrachte kosten gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de ontvanger en tot vermindering van de in rekening gebrachte kosten tot ƒ 770 en tot veroordeling van de ontvanger in de proceskosten waaronder een bedrag groot ƒ 3.000 betreffende de kosten van het administratief beroep. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. De gemachtigde heeft een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingediend. Ter zitting van 8 januari 2002 zijn verschenen voornoemde gemachtigde, alsmede mr. drs. B namens de ontvanger tot bijstand vergezeld van C. De gemachtigde heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Aan belanghebbende zijn op 12 juli 2000 ter behoud van rechten navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995 en 1996, alsmede voorlopige aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997, 1998 en 1999 uitgereikt (hierna: de belastingaanslagen). In totaal is uit hoofde van de belastingaanslagen een bedrag aan belasting verschuldigd groot ƒ 723.036. De hiervoor genoemde navorderingsaanslagen vermelden als datum van uiterste betaling 12 augustus 2000. De hiervoor genoemde voorlopige aanslagen vermelden als datum van uiterste betaling 12 september 2000. Bij het uitreiken van de belastingaanslagen is medegedeeld dat zij op grond van het bepaalde in artikel 10, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Invorderingswet 1990 terstond en tot het volle bedrag invorder-baar zijn. 2.2. In een brief aan belanghebbende van 12 juli 2000 hebben de inspecteur en de ontvanger de belastingaanslagen onder meer als volgt toegelicht: "Deze aanslagen zijn opgelegd naar aanleiding van een voorlopig rapport van de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (…). Uit dit voorlopige rapport is gebleken dat u in de periode 1988 tot en met 1999 betrokken bent geweest bij de invoer van verdovende middelen (…). Uit deze rapportage is verder gebleken dat u over de periode 1995 tot en met 1999 uitgaven heeft verricht met middelen waarvan de herkomst grotendeels (…) onbekend is. (…) MOTIVERING NAVORDERINGSAANSLAGEN Uit het voorlopige onderzoek van de FIOD is gebleken dat u ondermeer betrokken bent geweest bij het prepareren van de opslagplaatsen in de boten voor het transport van de hash, en de opslagplaatsen in woningen voor het zogenaamde stashen van de hash voor de verkoop. Verder heeft u als opvarende, schipper, gefunctioneerd tijdens een aantal hash-transporten van Marokko naar Nederland. Uit het voorlopige rapport van de FIOD is verder naar voren gekomen dat u grote en luxe vermogensbestanddelen heeft aangeschaft. MOTIVERING CORRECTIES (…) Voorlopig heeft het onderzoek opgeleverd dat u in de jaren 1995 tot en met 1999 grote bedragen heeft uitgegeven en dure vermogensbestanddelen heeft aangeschaft. Het onderzoek is op dit moment nog niet afgerond (…). De correcties voor de jaren 1995 tot en met 1999 zijn: Jaar 1995 1996 1997 1998 1999 Correctie f 200.000 f 200.000 f 300.000 f 325.000 f 200.000" 2.3. Eveneens op 12 juli 2000 zijn door de belastingdeurwaarder en op last van de ontvanger ter zake van de belastingaanslagen dwangbevelen betekend. In deze dwangbevelen is achter de daarin opgenomen zin 'De kosten van deze akte zijn:' in handgeschreven tekst vermeld: "zie kostenbeschikking". 2.4. In een brief aan de ontvanger van 27 juli 2000 schrijft de gemachtigde in verband met de belastingaanslagen onder meer het volgende: "Tegen deze aanslagen zullen wij namens cliënt bezwaar maken. Zoals u bekend is, is er inmiddels door de belastingdienst beslag gelegd op de roerende en onroerende zaken van cliënten. Wij verzoeken u voorlopig geen nadere invorderingsmaatregelen te treffen, zolang nog niet op ons in te dienen bezwaarschrift is beslist." 2.5. Op de hiervoor vermelde brief van gemachtigde reageert de ontvanger in een brief aan gemachtigde van 28 juli 2000 onder meer als volgt: "Uw verzoek merk ik aan als een verzoek om uitstel van betaling. Aangezien er nog (gemotiveerde) bezwaarschriften ingediend moeten gaan worden, ben ik bereid aan uw verzoek tegemoet te komen totdat de (gemotiveerde) bezwaarschriften zijn ingediend, doch uiterlijk tot 15 september a.s. (…) Indien de (gemotiveerde) bezwaarschriften niet binnen de gestelde termijn zijn ingediend vervalt het hierbij verleende uitstel van betaling. Indien u te zijner tijd wederom in verband met de ingediende gemotiveerde bezwaarschriften uitstel van betaling wilt verzoeken, dient u dit te doen onder overlegging van de bezwaarschriften. Uw verzoek zal dan opnieuw beoordeeld worden." 2.6. Tegen de belastingaanslagen is gemachtigde bij brief van 22 augustus 2000 zonder motivering in bezwaar gegaan. In een brief aan gemachtigde van 23 augustus 2000 heeft de ontvanger verklaard dat tot 15 september 2000 uitstel is verleend voor de motivering van het bezwaarschrift. Het bezwaarschrift is bij brief aan de inspecteur van 4 oktober 2000 door gemachtigde gemotiveerd. In deze brief heeft gemachtigde onder meer gesteld dat de belastingaanslagen niet voldoende zijn gemotiveerd. De brief van 4 oktober 2000 bevat geen verzoek tot nader uitstel van betaling van de belastingaanslagen. 2.7. Op 6 december 2000 heeft de belastingdeurwaarder een aan belanghebbende gerichte beschikking vervolgingskosten betekend. De door de belastingdeurwaarder genomen beschikking van dezelfde datum luidt onder meer als volgt: "Op 12 juli 2000 zijn de navorderingsaanslagen (…) alsmede de voorlopige aanslagen (…) aan u uitgereikt. (…) U heeft inmiddels de gelegenheid gehad om deze belasting-aanslagen te voldoen. Nu u deze belastingaanslagen tot op dit moment niet heeft vol-daan, breng ik u hierbij de vervolgingskosten in rekening die betrekking hebben op de getroffen invorderingsmaatregelen. Overzicht van de verschuldigde kosten (…) Betekening dwangbevelen betekeningskosten f 15.000,00" 2.8. Een proces-verbaal van 18 december 2000 van de Fiscale inlichtingen- en opsporings-dienst (hierna: FIOD) betreffende belanghebbende als verdachte vermeldt onder meer het volgende: "4. Strafbaar feit Verdachte wordt er van verdacht dat hij in de periode 2 september 1998 tot en met 11 januari 2000 (…) aangiften opzettelijk onjuist heeft gedaan (…). (…) 4.3 Mogelijkheid van te weinig belastingheffing (…) Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek is ervanuit gegaan dat verdachte in 1996, 1997 en 1998 naast zijn aangegeven inkomen nog tenminste de volgende inkomsten heeft gehad. Jaar Inkomenscorrectie 1996 f 175.000,- 1997 f 350.000,- 1998 f 175.000,- (…) Door de ontvanger van de belastingdienst te Amsterdam is beslag gelegd op bezittingen van verdachte." 2.9. Van belanghebbende is door de ontvanger op 15 januari 2001 een tegen de beschikking betekeningskosten gericht administratief beroepschrift ontvangen. Bij uitspraak van 20 februari 2001 heeft de ontvanger het administratief beroep afgewezen. 3. Geschil In geschil is de vraag of aan belanghebbende ter zake van de betekening van dwangbevelen terecht een bedrag groot ƒ 15.000 als kosten van vervolging in rekening is gebracht. 4. Standpunten van partijen 4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en naar de overgelegde pleitnota. Hieraan is ter zitting het volgende toegevoegd. 4.2. Namens belanghebbende is, kort samengevat en zakelijk weergegeven, nog het volgende toegevoegd. Na 15 september 2000 is er door de ontvanger stilzwijgend uitstel verleend, want er zijn nooit invorderingsmaatregelen getroffen. Recentelijk heb ik een beschikking ontvangen waarin uitstel wordt verleend totdat door het Hof uitspraak wordt gedaan. De kosten vloeien voort uit de Invorderingswet 1990. Het moment van de verzending van de nota is niet relevant. De verschuldigdheid ontstaat door de werkzaamheden die de ontvanger verricht. Aan de verschuldigdheid van vervolgingskosten is als voorwaarde verbonden dat tussen het moment waarop de aanslagen worden uitgereikt en het moment waarop het dwangbevel wordt uitgereikt, belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld zijn belas-tingschulden te betalen. Het komt aan op de uiteindelijke betekening. Het beslag dat is gelegd dekt de hoogte van de belastingaanslagen. Het bijgetelde inkomen over de jaren 1992 - 1995 bedraagt circa ƒ 1.200.000. Een groot deel van de belastingaanslagen is ter behoud van rechten opgelegd. Uit het definitieve rapport van de FIOD blijkt dat er voor een aanzienlijk lager bedrag dan aanvankelijk werd aangenomen onverklaarde uitgaven zijn gedaan. De marginale toetsing van de opgelegde belastingaanslagen door de ontvanger is niet te rijmen met het 'ter behoud van rechten'-karakter van die belastingaanslagen. 4.3. Door de ontvanger is nog het volgende verklaard. De inspecteur heeft nog geen uitspraken op bezwaar gedaan. Over de heffingsaspecten kan ik geen uitspraak doen. Er was niet voldoende verhaal beschikbaar. Er is nog niets op de belastingaanslagen betaald. Na 15 september 2000 is er niet opnieuw uitstel verleend. Na de indiening van het beroep is er automatisch uitstel verleend. Dit uitstel belemmert het in rekening brengen van kosten niet. Het is echter beleid dat er niet wordt ingevorderd als er bezwaar en beroep is ingesteld. De betekening van de belastingaanslagen bij dwangbevel blijft in stand, maar de executie wordt opgeschort. Het dwangbevel blijft van kracht. De kostenbeschikking van 6 december 2000 is op praktische gronden veel later genomen dan twee dagen na het uitreiken van de belastingaanslagen. In de regel wordt uitstel van betaling verleend, indien bezwaar dan wel beroep is ingesteld. Waarom bij het instellen van het beroep alsnog uitstel van betaling is verleend is mij niet bekend. Er is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om tot versnelde invordering over te gaan, omdat gevreesd werd dat er anders geen verhaal zou zijn. Daarom zijn tegelijkertijd met het uitreiken van de aanslagen dwangbevelen betekend. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Vaststaat dat aan belanghebbende op 12 juli 2000 de belastingaanslagen zijn uitgereikt en dat bij die gelegenheid is medegedeeld dat die aanslagen terstond en tot het volle bedrag invorderbaar waren. Tevens zijn op 12 juli 2000 ter zake van de belastingaanslagen dwang-bevelen betekend waarbij voor wat betreft de kosten van die dwangbevelen is verwezen naar een kostenbeschikking. Vaststaat voorts dat de desbetreffende kostenbeschikking op 6 december 2000 aan belanghebbende is bekend gemaakt en dat er op dat moment ter zake van de belastingaanslagen nog geen betalingen waren verricht. 5.2. Met betrekking tot de aan belanghebbende in rekening gebrachte kosten van betekening van de onder 2.3 vermelde dwangbevelen heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat hierbij is gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 1 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: Kostenwet), omdat hij op het moment waarop de belasting-deurwaarder de dwangbevelen heeft betekend, te weten op 12 juli 2000, niet in gebreke was de verschuldigde belasting te betalen. 5.3. De ontvanger heeft gesteld dat niet is gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 1 van de Kostenwet, omdat belanghebbende op het moment waarop de belastingdeurwaarder de beschikking vervolgingskosten heeft betekend, te weten op 6 december 2000, in gebreke was de verschuldigde belasting te betalen. 5.4. Naar het oordeel van het Hof houdt het in gebreke blijven als bedoeld in artikel 1 van de Kostenwet in, dat eerst kosten van vervolging in rekening kunnen worden gebracht als belanghebbende in de gelegenheid is geweest de verschuldigde belasting te betalen. Hierbij is van belang dat, zoals volgt uit hetgeen is vermeld onder 2.4 en 2.5, aan belanghebbende tot 15 september 2000 uitstel is verleend voor het betalen van de verschuldigde belasting. Na de motivering van de namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften is voor het betalen van de verschuldigde belasting geen uitstel meer verleend. Belanghebbende heeft daar ook niet om verzocht. Dit betekent dat belanghebbende in ieder geval vanaf 4 oktober 2000 in de positie verkeerde en de gelegenheid had de verschuldigde belasting te betalen, waar er tot het moment waarop belanghebbende tegen de bestreden beschikking administratief beroep dan wel beroep heeft ingesteld, geen uitstel van betaling voor de verschuldigde belasting was verleend. Nu er op 6 december 2000 ter zake van de belastingaanslagen geen betalingen zijn verricht en belanghebbende hiervoor geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd, terwijl voor het doen van die betalingen op dat moment ook geen uitstel was verleend, moet worden geoordeeld dat belanghebbende op 6 december 2000 in gebreke was de verschuldigde belasting te betalen. Het gaat hier bij de toepassing van artikel 1 van de Kostenwet derhalve niet om het in de gelegenheid zijn te betalen tussen het moment waarop de belastingaanslagen zijn uitgereikt en het moment waarop de dwangbevelen zijn betekend, maar om het in de gelegenheid zijn te betalen voordat aan de betekende dwangbevelen gevolgen worden verbonden in de vorm van het formeel in rekening brengen van op die dwangbevelen betrekking hebbende kosten. Vóór dit moment zijn de vervolgingskosten nog niet verschuldigd. Voordat de kosten van vervolging op 6 december 2000 aan belanghebbende in rekening zijn gebracht, is belang-hebbende ruimschoots in de gelegenheid geweest de verschuldigde belasting te betalen. Hieruit volgt dat is voldaan aan de in artikel 1 van de Kostenwet gesteld voorwaarde van het in gebreke zijn de verschuldigde belasting tijdig te betalen. 5.5. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de ontvanger heeft gehandeld in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur door zich onvoldoende ervan te vergewissen dat de ter behoud van rechten opgelegde aanslagen in redelijkheid verschuldigd waren. De ontvanger heeft zich tegen deze stelling verweerd door te wijzen op het voorlopige rapport van de FIOD als vermeld in de onder 2.2 aangehaalde brief van de inspecteur. Naar het oordeel van het Hof kan van de ontvanger bij het doen betekenen van de onder 2.1 vermelde dwangbevelen in redelijkheid niet worden verwacht dat hij de bevindingen van de FIOD zelfstandig aan een inhoudelijk oordeel onderwerpt. Bij het betekenen van de dwangbevelen heeft de ontvanger naar het oordeel van het Hof in redelijkheid mogen afgaan op de voorlopige bevindingen van de FIOD en op de daarop gebaseerde brief van de inspecteur van 12 juli 2000. Gelet op de inhoud van deze brief kan van de ontvanger niet worden gezegd dat hij door het in rekening brengen van de in geschil zijnde kosten in strijd heeft gehandeld met enig algemeen geldend beginsel van behoorlijk bestuur, wat er verder ook mag zijn van de kwalificatie van de opgelegde belastingaanslagen als aanslagen 'ter behoud van rechten'. 5.6. In verband met het overwogene onder 5.5 is ook van belang dat de kosten van vervolging in het onderhavige geval zijn beperkt tot het maximumbedrag dat is verbonden aan het betekenen van één dwangbevel en voorts dat de vervolgingskosten ook dit maximumbedrag zouden bedragen, indien een aanzienlijk lager bedrag aan belasting zou zijn verschuldigd. Dat de voorlopige bevindingen van de FIOD waarop de belastingaanslagen zijn gebaseerd ten tijde van het in rekening brengen van de vervolgingskosten in die mate zouden zijn achterhaald dat, gelet ook op het bepaalde in artikel 3 van de Kostenwet, in redelijkheid niet een bedrag van ƒ 15.000 aan vervolgingskosten in rekening had kunnen worden gebracht, is niet aannemelijk gemaakt. Dit laatste is ook niet het geval indien ervan wordt uitgegaan dat de ontvanger reeds ten tijde van het betekenen van de bestreden beschikking bekend was met de inhoud van het proces-verbaal van de FIOD van 18 december 2000 als vermeld onder 2.8. Dat, naar belanghebbende heeft gesteld, hij tot op de dag van de zitting nog niet is gedagvaard in een mogelijke strafrechtelijke procedure doet aan het vorenstaande niet af. 5.7. Voorzover belanghebbende nog heeft bedoeld te stellen dat verweerder met de bestreden beschikking in strijd heeft gehandeld met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, nu - naar het Hof partijen begrijpt - na het indienen van het beroep tegen deze beschikking alsnog uitstel voor betaling van de verschuldigde belasting is verleend, verwerpt het Hof deze stelling, omdat het later verleende uitstel, wat daarvan overigens mag zijn, met de in geschil zijnde kwestie onvoldoende verband houdt. 5.8. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep moet worden verworpen. 6. Proceskosten Nu de uitspraak in stand blijft en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 7. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is vastgesteld op 16 april 2002 door mrs. Dutmer, voorzitter, Van der Ouderaa en Hartman, leden, in tegenwoordigheid van mr. Jonk als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a) de naam en het adres van de indiener; b) de dagtekening; c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d) de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.