Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE3717

Datum uitspraak2001-04-23
Datum gepubliceerd2002-06-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers00/369 RWW Z1 A
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK ALMELO Sector Bestuursrecht - Meervoudige Kamer Registratienummer: 00/369 RWW Z1 A UITSPRAAK in het geschil tussen: [eiser], wonende te [woonplaats], eiseres, gemachtigde: mr. Y.A.W. Molkenboer, werkzaam bij Van Zandvoort Advocaten te Oss, en Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hengelo, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder d.d. 12 januari 1999. 2. De feiten en het verloop van de procedure Bij beroepschrift, gedateerd 8 mei 2000, heeft mr. Molkenboer, namens eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 12 januari 1999. Dit besluit is op 13 januari 1999 toegezonden aan het Buro Sociaal Raadslieden te Oss. Het beroep is door de rechtbank onder toepassing van artikel 8:54, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij uitspraak van 6 juni 2000 niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening van het beroep. Tegen deze uitspraak is namens eiseres op 30 juni 2000 verzet gedaan. Eiseres is in de gelegenheid gesteld ter zitting van 6 september 2000 over het verzet te worden gehoord. Van deze gelegenheid is door eiseres en haar gemachtigde gebruik gemaakt. Het verzet is door de rechtbank onder toepassing van artikel 8:55, vijfde lid, onder c, van de Awb bij uitspraak van 28 september 2000 gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank van 6 juni 2000 is hierdoor vervallen en het onderzoek is voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Het beroep is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van dinsdag 27 maart 2001, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Molkenboer en haar echtgenoot, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door R.C.M. Noordink. 3. Overwegingen In geschil is de vraag of het besluit van verweerder van 12 januari 1999, waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen de beslissing van 31 augustus 1998 ongegrond heeft verklaard, in rechte in stand kan blijven. Alvorens de rechtbank over kan gaan tot een beoordeling van deze vraag dient eerst te worden vastgesteld of het beroep van eiseres tijdig is ingesteld. Ingevolge artikel 6:7, van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van een besluit door toezending of uitreiking aan de belanghebbende. Het bestreden besluit van 12 januari 1999 is destijds alleen toegezonden aan de heer [medewerker] van het Buro Sociaal Raadslieden te Oss. Eiseres heeft zelf geen exemplaar van het besluit ontvangen. De heer [medewerker] heeft eiseres, die zeer slecht Nederlands spreekt, in de bezwaren-fase bijstand verleend, in die zin dat hij voor haar het bezwaarschrift heeft opgesteld en dat hij een aantal telefoontjes voor haar heeft afgehandeld. Van een uitdrukkelijke machtiging van de heer [medewerker] is echter geen sprake geweest. Verder kan niet uit enige gedraging van eiseres worden afgeleid dat de heer [medewerker] namens haar in de bezwaarschriftenprocedure optrad. Integendeel, het bezwaarschrift heeft zij op eigen naam bij verweerder ingediend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het toezenden van het bestreden besluit aan de heer [medewerker] niet kan worden aangemerkt als een bekendmaking in de zin van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb aan eiseres. De beroepstermijn heeft derhalve geen aanvang genomen op de dag na 12 januari 1999. De rechtbank zal derhalve dienen vast te stellen op welke dag het bestreden besluit wél aan eiseres is bekendgemaakt. De rechtbank stelt als die dag vast: 21 december 1999. Verweerder heeft bij brief van 16 december 1999, blijkens de afstempeling door verweerder verzonden op 21 december 1999, aan de gemachtigde van eiseres bekend gemaakt wat de inhoud van het bestreden besluit van 12 januari 1999 is geweest. In die brief zijn niet de letterlijke bewoordingen van het besluit van 12 januari 1999 overgenomen, maar is kort weergegeven wat de inhoud van de beslissing was en wat de dragende motivering daarvoor is geweest. Aldus was eiseres vanaf die datum op de hoogte van het besluit en is vanaf dat moment de beroepstermijn van artikel 6:7 van de Awb ingegaan. Die beroepstermijn eindigde derhalve op 1 februari 2000. Het beroep is op 10 mei 2000 ontvangen. Blijkens het stempel op de enveloppe is het beroep op 8 mei 2000 ter verzending ter post aangeboden. Het beroepschrift is derhalve niet tijdig ingediend. Het is de rechtbank niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat eiseres niet in verzuim is geweest. De ziekte van de raadsman van eiseres kan niet als een dergelijke omstandigheid worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep komt de rechtbank derhalve niet toe. 4. Beslissing De Arrondissementsrechtbank Almelo, Recht doende: verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Gewezen en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2001 door mr. H.G. Rottier, voorzitter en mrs. J.H. Keuzenkamp en A.M.S. Kuipers, rechters, in tegenwoordigheid van H.B. Akkerman, griffier. Afschrift verzonden op Mtb