Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE3792

Datum uitspraak2002-05-24
Datum gepubliceerd2002-06-06
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers01/1909
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het vaststellen van plaats, tijdstip en wijze van parkeren waarvoor parkeerbelasting is verschuldigd is in de gemeente Haarlem achterwege gebleven. De naheffingsaanslag wordt vernietigd.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het hoofd van de afdeling Parkeerzaken van de gemeente Haarlem, verweerder. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 14 juni 2001. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 29 mei 2001 betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelas-tingen met nummer 99999. De naheffingsaanslag bedraagt ƒ 2 aan belasting en ƒ 82 aan kosten, derhalve in to-taal ƒ 84. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehand-haafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vernietiging van de naheffingsaanslag. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende nog een nader stuk, gedateerd 13 november 2001, aan het Hof gezonden. Bij brief van 16 november 2001 heeft de grif-fier verweerder hiervan een kopie toegezonden. Ter zitting van 5 december 2001 zijn verschenen belanghebbende en, namens ver-weerder, mr.drs. A, tot haar bijstand vergezeld van mw. B. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de griffier bij brief van 19 de-cember 2001 verweerder in de gelegenheid gesteld op de zaak betrekking hebbende regelgeving over te leggen. Verweerder heeft gereageerd bij brief van 8 januari 2002. Een kopie van de brief van verweerder is aan belanghebbende gezonden. Deze heeft gereageerd bij brief van 25 maart 2002. Een kopie van deze brief is aan verweerder gezonden. Bij brieven van 11 april 2002 resp. 17 april 2002 hebben belanghebbende en verweerder te kennen gegeven dat zij instemmen met het achterwege blijven van een nadere mondeling behandeling. 2. De Verordening 2.1. In zijn vergadering van 26 mei 1999 heeft de gemeenteraad van de gemeente Haarlem vastgesteld de "Verordening op de heffing en de invordering van parkeer-belastingen", aan te halen als de Verordening parkeerbelasting 1999. Artikel 1 luidt, voor zover hier van belang: "Onder de naam "parkeerbelastingen worden de volgende belastingen geheven: a. een belas-ting voor het parkeren van een voertuig op een bij danwel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze: b (…).". Artikel 9 luidt: "Het college van burgemeester en wethouders wijst de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting genoemd in artikel 1, onderdeel a, mag worden gepar-keerd aan.". 2.2. Bij de Verordening parkeerbelasting 1999 hoort een Tarievenblad waarin de tarieven voor vier onderscheiden zones A, B, C en D zijn vastgesteld, alsmede de tarieven voor inva-lidenparkeerplaatsen en de tarieven voor verschillende vergunningen. Voorts hoort bij de Verordening parkeerbelasting 1999 een bijlage waarin het gebied van de vier tariefzones wordt afgebakend. 2.3. In De Stadskrant, een onderdeel van het huis-aan-huis verspreide blad De Haarlemmer, van 18 juni 1999 is bekendgemaakt dat de Verordening parkeerbelasting 1999 door de raad is vastgesteld en dat deze verordening bij het Gemeentelijke Infocentrum ter inzage ligt. 3. Tussen partijen vaststaande feiten 3.1. Belanghebbende parkeerde op 13 april 2001 (Goede Vrijdag) zijn auto, een Opel met het kenteken XX-XX-99, in de a-straat in een als betaalparkeerplaats aangeduid parkeervak. Om 13.40 uur hebben parkeercontroleurs de auto van belanghebbende op de genoemde plaats aangetroffen en geconstateerd dat voor het parkeren geen par-keerbelasting was betaald. In verband daarmee werd de bestreden naheffingsaanslag opgelegd. 3.2. Bij brief van 17 april 2001 maakte belanghebbende bezwaar tegen de nahef-fingsaanslag. Hij voerde aan dat ter zake van het parkeren geen parkeerbelasting ver-schuldigd was, aangezien op de parkeermeter stond vermeld dat op feestdagen geen parkeerbelasting verschuldigd is en hij van oordeel is dat Goede Vrijdag een algeme-ne feestdag is. 3.3. Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder de naheffingsaanslag gehandhaafd. 3.4. De brief van verweerder aan het Hof van 8 januari 2002 luidt, voor zover hier van belang, als volgt: "Naar aanleiding van uw verzoek om inlichtingen naar aanleiding van de behandeling van het beroep van [belanghebbende] tijdens de zitting van 5 december 2001 bericht ik u het volgen-de. De gemeente heeft niet de plaats en de tijd in het tarievenblad opgenomen. Wel staat op de parkeermeters vermeldt wanneer parkeerbelasting verschuldigd is.". 4. Geschil In geschil is de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. 5. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding. Ter zitting is daaraan het volgende toegevoegd: door belanghebbende: Ik ken de belastingverordeningen van de gemeente Haarlem niet; ik woon niet in die gemeente. Als op de parkeermeter had gestaan "algemeen erkende feestdagen" had ik misschien anders gehandeld. door de gemachtigde van verweerder: Door de komst van de euro zijn er nu nieuwe parkeermeters. Op de bordjes staat nu duidelijk dat geen belasting verschuldigd is op algemeen erkende feestdagen. Goede Vrijdag is niet een algemeen erkende feestdag. Op de oude meters stond inderdaad "niet op zon- en feestdagen". Ik weet niet op welke wijze burgemeester en wethouders plaats, tijd en wijze van betaald parkeren in de stad Haarlem hebben vastgesteld. Mogelijk is dat gebeurd door de plaatsing van en vermelding op de parkeermeters. 6. Beoordeling van het geschil 6.1. Uit hetgeen hiervóór is weergegeven onder 2.1 en 2.2 en uit de inhoud van de brief van verweerder van 8 januari 2002 (zie onder 3.4) maakt het Hof de gevolgtrek-king dat met betrekking tot het verschuldigd zijn van parkeerbelasting in de gemeente Haarlem wel is vastgesteld welke tarieven daarbij gelden en in welke gebieden van de gemeente Haarlem die verschillende tarieven gelden, doch dat burgemeester en wethouders niet een besluit of besluiten hebben genomen waarin is vastgesteld waar, wanneer en op welke wijze voor het parkeren belasting verschuldigd is. 6.2. Nu een dergelijk vaststellingsbesluit ontbreekt en derhalve ook niet kan zijn be-kendgemaakt op de wijze als voorgeschreven in artikel 139, tweede lid, van de Ge-meentewet, mist naheffing ten laste van belanghebbende van parkeerbelasting ter zake van het parkeren op 13 april 2001 in de a-straat wettelijke grondslag. Het plaat-sen van parkeermeters bij vakken en het daarop vermelden van tijdstippen waarop parkeerbelasting verschuldigd is kan niet worden aangemerkt als een vaststellingsbe-sluit van burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, en artikel 9 van de Verordening parkeerbelasting 1999 en evenmin als een bekendmaking als bedoeld in genoemd artikel 139 van de Gemeentewet. 6.3. De vraag welke de status is die in dit verband moet worden toegekend aan Goede Vrijdag kan derhalve verder niet aan de orde komen. 6.4. Het vorenstaande houdt in dat het beroep van belanghebbende gegrond is. 7. Proceskosten Nu het beroep van belanghebbende gegrond is, is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht wor-den de te vergoeden proceskosten gesteld op € 9 (reiskosten bijwonen zitting). 8. Beslissing Het Hof: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak van verweerder; - vernietigt de naheffingsaanslag; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 9 en wijst de gemeente Haarlem aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet voldoen; - gelast de gemeente Haarlem belanghebbende het door hem betaalde grif-fierecht ad € 27,23 (ƒ 60) te vergoeden. De uitspraak is vastgesteld op 24 mei 2002 door mr. Van Loon, in tegenwoordigheid van mr. Couperus als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitge-sproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in gea-nonimiseerde vorm. Cassatie Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden ge-nomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.