Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE3803

Datum uitspraak2002-05-14
Datum gepubliceerd2002-06-06
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers00/4544 NABW
Statusgepubliceerd


Uitspraak

00/4544 NABW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellant heeft mr. A. van Deuzen, advocaat te Almelo, op bij het beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Almelo op 12 juli 2000 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nadere stukken ingezonden. Het geding is behandeld ter zitting van 17 april 2002, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. R.J.B.M. Bongaarts, werkzaam bij het Bureau Rechtshulp Almelo, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M. van Dijk, werkzaam bij de gemeente Almelo. II. MOTIVERING Appellant lijdt aan multiple sclerose (MS). Zijn behandelend neuroloog heeft hem geadviseerd medicinale marihuana te gebruiken. Op 29 september 1998 heeft appellant gedaagde om bijzondere bijstand verzocht voor de kosten van medicinale marihuana, die hem geleverd wordt door een coffeeshop. Bij besluit van 21 oktober 1998 heeft gedaagde deze aanvraag afgewezen. Gedaagde heeft bij besluit van 29 maart 2000 het namens appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard op grond van het bepaalde in artikel 17 van de Algemene bijstandswet (Abw). De rechtbank heeft het tegen het besluit van 29 maart 2000 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op artikel 17, tweede lid, van de Abw, in de kosten van medicinale marihuana in beginsel geen bijstand worden verleend en is in het geval van appellant niet gebleken van een noodsituatie in de zin van artikel 17, derde lid, van de Abw. Namens appellant is dit oordeel in hoger beroep gemotiveerd bestreden. De Raad overweegt het volgende. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen dienen voor kosten van geneesmiddelen de Ziekenfondswet (ZFW) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in beginsel als aan de Abw voorliggende, toereikende en passende voorzieningen te worden beschouwd. In gevallen dat voorgeschreven geneesmiddelen niet tot de geneesmiddelen behoren die op grond van het bij of krachtens de ZFW en de AWBZ bepaalde voor vergoeding in aanmerking komen, staat het bepaalde in artikel 17, tweede lid, van de Abw in beginsel aan bijstandsverlening in de weg. Verwezen wordt in dit verband onder meer naar de uitspraak van de Raad van 3 juli 2001, gepubliceerd in RSV 2001/209, waarin een afwijzend besluit op een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van onder andere plantaardige geneesmiddelen aan de orde was. Die bepaling staat naar het oordeel van de Raad ook in dit geval in beginsel aan bijstandsverlening in de weg, waar het gaat om de kosten van zogenoemde medicinale cannabis. Dit wordt niet anders door omstandigheden die zich na het bestreden besluit hebben voorgedaan. De Raad doelt hier met name op de omstandigheid dat de ontwikkeling van een in Nederland te registreren en uitsluitend via apotheken op doktersrecept te leveren geneesmiddel uit cannabis voor onder anderen MS-patiƫnten inmiddels op gang is gebracht door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het in 2001 door deze minister ingestelde Bureau voor Medicinale Cannabis (zie onder meer de aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden brief van 19 oktober 2001, Kamerstukken II 2001-2002, 28000 XVI, nr. 10). Artikel 17, derde lid, van de Abw biedt de mogelijkheid om, in afwijking van de voorgaande leden, in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien en zolang, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen aanwezig zijn. Blijkens de Memorie van Toelichting dient daarbij te worden gedacht aan noodsituaties. De gedingstukken bieden geen enkel aanknopingspunt om te oordelen dat in het geval van appellant van een noodsituatie in de zin van artikel 17, derde lid, van de Abw sprake was. Hieruit volgt dat aan gedaagde niet de bevoegdheid toekwam om bijzondere bijstand te verlenen voor de hier besproken kosten. In hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. drs. Th.G.M. Simons en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als leden, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2002. (get.) G.A.J. van den Hurk. (get.) P.C. de Wit. GdJ 135