Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE3833

Datum uitspraak2002-06-07
Datum gepubliceerd2002-06-07
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers36801
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Nr. 36.801 7 juni 2002 TVW gewezen op de beroepen in cassatie van X te Z tegen de uitspraken van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 november 2000, nr. BK-99/01448 en nr. BK-99/01449, betreffende na te melden aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslagen, bezwaren en gedingen voor het Hof Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1993 en 1994 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 923.954, respectievelijk f 4.387.022, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft bij afzonderlijke uitspraken de beroepen ongegrond verklaard. De uitspraken van het Hof zijn aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraken bij afzonderlijke beroepschriften beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. De Hoge Raad heeft de zaken ter behandeling gevoegd. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. 3. Beoordeling van de klachten 3.1. Belanghebbende herhaalt in cassatie zijn door het Hof verworpen betoog dat geen sprake is van een eerlijk proces, nu de Inspecteur hem, althans zijn advocaat, inzage heeft geweigerd in zijn belastingdossier. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van het recht te worden gehoord voordat over zijn bezwaarschrift zou worden beslist, waardoor hij zichzelf de mogelijkheid van inzage in het belastingdossier welke artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht biedt, heeft onthouden. Nu belanghebbende voorts in het geding voor het Hof bekend was met de bewijsvoering van de Inspecteur, maar uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding niet blijkt dat hij met betrekking tot concrete stellingen van de Inspecteur heeft aangevoerd dat deze voortvloeiden of zouden kunnen voortvloeien uit onrechtmatig verkregen bewijs, valt niet in te zien in welk opzicht aan belanghebbende een eerlijk proces zou zijn onthouden. De klacht faalt derhalve. 3.2. Ook de overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 5. Beslissing De Hoge Raad verklaart de beroepen ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, J.W. van den Berge en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2002.