Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE3943

Datum uitspraak2002-06-11
Datum gepubliceerd2002-06-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01.039050.01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK TE 'S-HERTOGENBOSCH Parketnummer: 01/039050/01 Uitspraakdatum: 11 juni 2002 V E R K O R T V O N N I S Verkort vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats], [adres] thans gedetineerd in de P.I. Nieuw Vosseveld te Vught. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 mei 2002. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 november 2001. Een afschrift van de dagvaarding is aan dit vonnis gehecht. De geldigheid van de dagvaarding. De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen. De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. De bewezenverklaring. De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte: 1. op 5 september 2001 te Hoogeloon, gemeente Bladel, opzettelijk [slacht[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met kracht de keel van die [slachtoffer] dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; 2. op 5 september 2001 te Hoogeloon, gemeente Bladel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van f. 20.000,- , toebehorende aan die [slachtoffer] en/of haar echtgenoot, die [slachtoffer] heeft gevraagd geld van haar te mogen lenen en die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij het geld nodig had en vervolgens toen die [slachtoffer] hem geen geld wilde lenen, op het lichaam van die [slachtoffer] is gaan zitten, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen onder 1 en 2 primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. Overwegingen met betreking tot de bewezenverklaring. De rechtbank kent in de bewijsconstructie, zoals op te nemen in de aanvulling verkort strafvonnis, veel gewicht toe aan de verklaringen die verdachte op 31 oktober 2001 en op 1 november 2001 bij de politie heeft afgelegd (proces-verbaal politie blz. 688 - 702). Die verklaringen zijn voor wat betreft de toedracht van de feiten zodanig uitgebreid, gedetailleerd en in overeenstemming met hetgeen overigens blijkens het proces-verbaal uit andere bronnen is gebleken, dat zij overtuigender zijn dan de opvallend ontwijkende verklaring van verdachte ter terechtzitting. Verdachte heeft weliswaar ter zitting verklaard dat hij de politie toen heeft laten opschrijven wat zij graag wilde horen, maar er is geen enkele concrete reden gesteld of gebleken om aan te nemen dat de politie ongeoorloofde druk op verdachte heeft uitgeoefend om in een bepaalde voor hem belastende zin te verklaren. In deze zaak duidt juist de uitvoerige weergave van (deels met video-apparatuur geregistreerde) verhoren erop dat de politie beoogd heeft controleerbaar juist te handelen. Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman betoogd dat het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling bij verdachte ontbrak. Daarmee is echter miskend dat verdachte jegens het slachtoffer geen enkele aanspraak had op de fl. 20.000,- die hij van haar wilde hebben en dat zij op geen enkele wijze was gehouden om hem dat geld te geven of te lenen. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Overweging met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid. Op 20 mei 2002 heeft psychiater A. Pen een psychiatrisch rapport omtrent verdachte uitgebracht. In dit rapport vermeldt de psychiater onder andere het navolgende: "Ons advies betreffende de toerekeningsvatbaarheid berust op de volgende argumenten: de ernst van de stoornis, de relatie tussen stoornis en delict en het inzicht van onderzochte in de wederrechtelijkheid van het delictgedrag. Een juiste positionering van onderzochte binnen het spectrum van mogelijke psychiatrische stoornissen is niet eenvoudig. Dit geldt met name voor wat betreft de vraag of er sprake is van een ziekelijke stoornis der geestvermogens. Het antwoord is dat hiervan bij onderzochte in zijn algemeenheid geen sprake is. Wel was er ten tijde van het delict sprake van een heftige opwindingstoestand in combinatie met een bewustzijnsvernauwing, die echter vooral situatief was bepaald doordat het slachtoffer hem de hulp weigerde waarop hij in zijn noodsituatie en op grond van zijn naiëve narcistische instelling, gerekend had. Het gevoel van vervreemding, van: "het kan niet waar zijn" is echter een normale reactie op een situatie, die de meeste mensen ervaren in traumatische situaties. Dat zijn reactie doorschoot in een onbeheerste agressie, waarbij hij zijn eigen belang volledig uit het oog verloor (immers het is moeilijk voorstelbaar dat hij het geld onder fysieke bedreiging wel zou krijgen), kan worden aangemerkt als een aanpassingsstoornis, die het gevolg was van een reeds beschreven stoornis in de agressiehuishouding. Daarbij dient echter te worden aangemerkt dat het hier gaat om een tamelijk algemene eigenschap, met een sterk situatief element. Eenvoudiger ligt het bij de waardering van de persoonlijkheidsstoornis (gestoorde ontwikkeling der geestvermogens). Onderzochte is een man met een uitgesproken narcistische persoonlijkheidsstoornis welke zich, al naar gelang de wereld waarin hij leeft, uit in een narcistisch wegdromen óf in een ijdel altruïsme waarin hij zijn verlangen naar erkenning uitleeft. Ook zijn schijnbare onaandoenlijkheid, waarmee hij functioneerde ná het delict, kan worden verklaard uit zijn narcistische persoonlijkheid. Narcistische mensen kunnen, met name wanneer hun narcistische ego in het geding is, extreem egocentrisch zijn ten koste van de belangen van anderen. Daarbij kwam in het onderhavige geval dat de situatief dissociatieve reactie, waarmee onderzochte zijn gevoelens op een afstand hield, meewerkte aan een aanvankelijke houding van onaandoenlijkheid. De vraag naar de relatie tussen stoornis en delict is weer moeilijker te beanwoorden omdat, zoals eerder werd opgemerkt, naast stoornisaspecten ook situatieve momenten een rol in het geheel hebben gespeeld. De problematiek waarin hij geleidelijk aan terecht kwam werd weliswaar in de hand gewerkt door zijn stoornis, doch was, zeker in de beginfase niet onvermijdelijk op grond van zijn stoornis. In een wat vroegere fase heeft hij zeker de vrijheid gehad om andere oplossingen te kiezen, bijvoorbeeld door te luisteren naar mensen die zijn situatie kenden en doorzagen. In de eindsituatie, waarin het delict zich afspeelde was er echter sprake van een ernstige stressituatie met dermate grote spanningen, dat zijn beperkte vermogen om adequaat met zijn agressie om te gaan, tekort heeft geschoten. Vanuit een gedragskundige optiek zou men dus kunnen stellen dat er sprake is geweest van een soort "culpa in causa" situatie. Op het moment van het delict bestond er een relatie tussen stoornis en delict. Voor de situatie waarin hij door de tijd heen terecht was gekomen was hij echter, psychiatrisch gezien, wél verantwoordelijk te stellen. Tenslotte blijft de vraag of onderzochte inzicht had in de wederrechtelijkheid van zijn gedrag. In zijn algemeenheid is dit zeker het geval. Tijdens het delict was het waarschijnlijk ingeperkt. Samenvattend willen wij, afhankelijk van de vraag op welke wijze de rechtbank bovengenoemde argumenten wil wegen, adviseren tot enigszins verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar. De recidiefkans voor deze man is niet ondenkbaar. Hoewel hij serieus te nemen gevoelens van spijt heeft over het delict, heeft hij onvoldoende inzicht in de persoonlijke mechanismen waardoor, stapsgewijs, zijn uiteindelijke gedrag is bepaald. Met name de narcistische component in zijn persoonlijkheid die een belangrijke oorzakelijke rol heeft gespeeld in het geheel, doorziet hij slechts ten dele". Op 28 januari 2002 heeft psycholoog drs. L.J. Rempt een psychologisch rapport omtrent verdachte uitgebracht. In dit rapport vermeldt de psycholoog onder andere het navolgende: "Betrokkene lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis waarin narcistische en borderline trekken prominent aanwezig zijn. De genoemde stoornis bestond ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten, indien die worden bewezen. De genoemde stoornis staat in verband met de tenlastegelegde feiten, indien die worden bewezen. In de dynamiek van de in de beschouwing omschreven stoornis, werd -indien de feiten worden bewezen- betrokkene's basale wantrouwen bevestigd, werd hij krenkend in de steek gelaten, verbrokkelde zijn wankele innerlijk evenwicht en voelde hij zich gereduceerd tot niets. Vervolgens werd een alles overspoelende en niet te hanteren angst getransformeerd tot een explosie van woede. Daarbij, maar waarschijnlijk ook daarna, is er bij betrokkene sprake geweest van dissociatieve symptomen: hij beleefde de tenlastegelegde feiten "als in een film zonder dat je het zelf doet" en kon nadien functioneren alsof alles wat er was gebeurd "een slechte droom" was geweest. Door deze stoornis heeft betrokkene heel weinig adequate afwegingen meer kunnen maken. Gezien het verankerd zijn van de stoornis in de persoonlijkheid van betrokkene, is de conclusie met betrekking tot de mate van toerekeningsvatbaarheid: sterk verminderd. Betrokkene toont, al rationaliserend, weinig lijdensdruk en gering inzicht. De kans op herhaling van een dergelijke agressief acting-out gedrag moet dan ook -vooral in situaties waarbij volgens hem geen ontsnapping meer mogelijk is (hij niet kan "weglopen")- niet worden uitgesloten. Om deze kans in de toekomst te voorkomen of te beperken, lijkt een behandeling aan te bevelen. Betrokkene is ook bereid daarin te investeren. Deze behandeling kan worden geboden door de Forensisch Psychiatrische Kliniek te Eindhoven, maar acceptatie is afhankelijk van een intakegesprek. Met de reclassering te Eindoven, de heer Van den Brink, is overleg gepleegd en hij is bereid een en ander te begeleiden. Als juridisch kader is te adviseren om genoemde behandeling op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een gedeeltelijk voorwaardelijke straf, met een maximale proeftijd". Psycholoog drs. L.J. Rempt is als deskundige ter terechtzitting gehoord. Hij is bij de inhoud van zijn rapport gebleven. Hij constateert dat hij met de psychiater van mening verschilt over de mogelijkheden die verdachte had om in een eerder stadium andere keuzes te maken. Hij heeft nader uiteengezet dat veel handelingen en keuzes die verdachte in zijn leven gemaakt heeft inadequaat zijn geweest en dat dit is veroorzaakt door zijn persoonlijkheidsstoornis. Hij heeft daarbij ook enige voorbeelden genoemd, zoals het opzeggen van zijn baan bij een keukenbedrijf omdat hij zijn vakantie in verband met een reis naar Bali niet kon opnemen alsmede de inadequate reactie van verdachte toen zijn werkgever hem hierin alsnog tegemoet wilde komen. Ook heeft de deskundige als voorbeeld gegeven dat verdachte bij problemen niet naar zijn ouders, broer of vrienden is gegaan en niet in staat is gebleken over problemen en emoties te praten. De psycholoog heeft tenslotte gewezen op de inadequate wijze waarop verdachte zijn relaties met vriendinnen vorm heeft gegeven. De rechtbank komt tot het volgende oordeel omtrent de mate van toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank kan zich niet vinden in de conclusie van psycholoog drs. Rempt dat de stoornis van verdachte al zijn gehele leven zijn handelen en keuzes in negatieve zin sterk heeft beïnvloed. Zulks is de rechtbank onvoldoende gebleken uit datgene wat over verdachtes levensloop bekend is. De voorbeelden die psycholoog drs. Rempt in dat verband heeft aangehaald, hebben de rechtbank niet overtuigd. Verdachte heeft het, eenvoudig gezegd, in vele opzichten helemaal niet zo gek gedaan en, totdat hij zich op Bali financieel in de nesten heeft gewerkt, een aanzienlijk minder grote chaos van zijn leven gemaakt dan vele anderen. De rechtbank is, evenals de beide deskundigen, van oordeel dat ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten de persoonlijkheidsstoornis van verdachte zijn handelen heeft beïnvloed. De rechtbank is echter met psychiater Pen van oordeel dat verdachte in de periode voorafgaande aan 5 september 2001, ondanks zijn stoornis, mogelijkheden heeft gehad om andere keuzes te maken, door welke keuzes hij zich niet zou hebben gemanoevreerd in de -naar zijn eigen beleving uitzichtloze- situatie, waarin hij zich op 5 september 2001 bevond. Op grond van die keuzemogelijkheden moet verdachte in aanzienlijke mate verantwoordelijk worden gehouden voor zijn handelen op 5 september 2001. De rechtbank vindt voor de opvatting dat het bewezenverklaarde aan de verdachte in belangrijke mate kan worden toegerekend ook steun in zijn handelingen na het bewezenverklaarde. De verdachte heeft op 5 september 2001 en de dagen daarna kennelijk weloverwogen en adequaat een aantal handelingen verricht om de gepleegde feiten te verdoezelen en voorts heeft hij in de maanden daarna blijk gegeven van een onmiskenbare gewiekstheid bij het afleggen van zijn verklaringen, die -in het licht van de onderzoeksresultaten- een zo gunstig mogelijk beeld van hemzelf moesten geven. De rechtbank weegt de adviezen van de deskundigen in het licht van de feiten aldus dat zij concludeert tot enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank zal hiermee bij het opleggen van een straf rekening houden. De strafbaarheid Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: 10, 24c, 27, 36f, 45, 57, 287 en 317 van het Wetboek van Strafrecht. DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID. De eis van de officier van justitie. Een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest. Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] ad Euro 11.170,90, en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag. De op te leggen straf en maatregel. Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op: a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Bij de strafoplegging moet de rechtbank in het bijzonder een balans vinden tussen enerzijds de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en anderzijds de grote ernst van het bewezen verklaarde. De raadsman en de officier van justitie hebben beiden gemotiveerd hun afweging aan de rechtbank voorgehouden. De verschillen in uitkomst werden in hoge mate veroorzaakt door hun uiteenlopende conclusies omtrent de toerekeningvatbaarheid (grofweg samenvallend met de visie van de psycholoog versus die van de psychiater). De rechtbank volgt op het punt van de toerekeningsvatbaarheid in essentie de officier van justitie. De op te leggen straf ligt dan ook dichter bij diens eis (acht jaar gevangenisstraf) dan bij de door de raadsman bepleite gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf (welk pleidooi impliceert dat niet meer dan drie jaar gevangenisstraf, waarvan een jaar voorwaardelijk, zou kunnen worden opgelegd). Voorop gesteld wordt dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met een andersoortige of geringere straf dan een gevangenissstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. De zaak is veel te ernstig om met een andere strafsoort te worden afgedaan. De rechtbank hecht voorts nog meer gewicht aan de strafverzwarende argumenten, dan de officier van justitie reeds heeft gedaan in zijn requisitoir. Zij zal daarom een zwaardere straf opleggen dan is gevorderd. De factoren die de hoogte van de straf in het bijzonder hebben bepaald zijn de volgende: Uiteraard is ten gunste van verdachte rekening gehouden met het oordeel, dat het bewezen verklaarde aan verdachte slechts in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend. Zulks impliceert echter dat nog een hoge mate van toerekeningsvatbaarheid overblijft ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten. Terzake geldt ten bezware van verdachte het volgende: - beide door verdachte gepleegde feiten zijn zeer ernstige misdrijven. Dat komt tot uitdrukking in de daarop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - verdachte heeft [slachtoffer], zonder dat zij hem naar objectieve maatstaven iets had misdaan, in haar eigen huis onverhoeds belaagd. Haar later teruggevonden lichaamvertoonde sporen van bij leven toegepast uitwendig geweld. Blijkens het bij sectie geconstateerde letsel in de hals, in samenhang met de verklaring van verdachte, dat hij met tussenpozen haar keel heeft dichtgedrukt en dat [slachtoffer] telkens als hij de druk verminderde "wild werd", is er klaarblijkelijk sprake geweest van een verwurging in etappes. [slachtoffer] is niet alleen een onrechtvaardige dood gestorven, verdachte heeft haar ook op een wrede wijze om het leven gebracht; - verdachte heeft vervolgens het ontzielde lichaam van [slachtoffer] op respectloze wijze door haar eigen tuin gesleept, als bagage achterin een busje gelegd en enige uren later in een vernederende ontklede toestand in een bos achtergelaten, waarna hij de ernstig ongeruste nabestaanden door zijn zwijgen een aantal dagen in onzekerheid heeft laten verkeren over wat het slachtoffer was overkomen; - na zijn ontmaskering heeft verdachte vele weken lang, niet alleen tegenover de politie maar ook tegenover de verhorende rechter-commissaris, in strijd met de waarheid doen voorkomen dat het slachtoffer tijdens haar leven een - in geuren en kleuren beschreven en heftige- seksuele relatie met verdachte heeft gehad. Deze onware verklaringen hebben tot een voor haar omgeving pijnlijk onderzoek genoopt en de nagedachtenis van de overledene aangetast; - verdachte heeft onherstelbaar leed aangedaan aan de nabestaanden van [slachtoffer]; - de door verdachte gepleegde feiten hebben tenslotte grote onrust veroorzaakt in de plaatselijke gemeenschap. Het door verdachte aldaar veroorzaakte verdriet en het door zijn handelen bevorderde gevoel van onveiligheid rechtvaardigen mede de straf. In de toe te passen sanctie is niet uitdrukkelijk plaats ingeruimd voor een behandeling hoewel de psycholoog en de psychiater wel op de wenselijkheid daarvan wijzen. De bestraffing prevaleert. Dat betekent niet dat de rechtbank wil beletten dat verdachtes detentie in enig stadium mede dienstbaar zou worden gemaakt aan behandeling voor zijn persoonlijkheidsproblematiek. Een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf met een bijzondere voorwaarde zou echter tot een veel te lichte straf leiden. Een terbeschikkingstelling is, zoals met name ook de psychiater Pen terecht heeft opgemerkt, in deze zaak niet aan de orde. De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen nu verdachte jegens de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten is toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer en de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat daadwerkelijke schadevergoeding aan de nabestaanden bevordert. Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] ( 1e feit). Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het deel van de vordering van de benadeelde partij dat hierna wordt toegewezen, van zodanig eenvoudige aard is dat dat deel zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit door de handelingen van verdachte rechtstreekse materiële schade heeft geleden tot een bedrag van Euro 10.622,49 (bestaande uit kosten uitvaartverzorging f. 8.600,- kosten parochie St. Pancratius f. 2.100,- , kosten bloemstukken van de Hennekooi f. 740,- , kosten huren geluidsinstallatie f 416,50 , kosten koffietafel bij de Ster f. 1.875,- , kosten verklaring erfrecht bij notariskantoor Peters en Van Voskuilen f. 357,- , en kosten grafsteen f. 9.320,39) kan dit deel van de vordering worden toegewezen. Voor het overige deel van de gevorderde schade zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in haar vordering en dat zij dat deel van de vordering slecht bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De kosten terzake rechtsbijstand zijn onvoldoende onderbouwd en niet gebleken is dat de kosten terzake de vervanging van autosleutels een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde. Aan verdachte worden meerdere wijzen van vergoeding van dezelfde schade opgelegd. In verband hiermee zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde zal zijn gekweten tot het bedrag waarvoor verdachte heeft voldaan aan een van de hiervoor genoemde wijzen van schadevergoeding. Verdachte zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld worden in de door de benadeelde partij [naam benadeelde partij] terzake zijn voeging in deze strafzaak gemaakte kosten, als na te melden. DE UITSPRAAK De rechtbank: Verklaart het in de dagvaarding onder 1 en onder 2 primair tenlastegelegde bewezen, zoals hiervoor omschreven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en onder 2 primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven: 1. Doodslag (artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht) 2. Poging tot afpersing. (artikel 317, lid 1, juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht) Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Legt op de volgende straf en maatregel Een gevangenisstraf voor de tijd van NEGEN JAREN. Beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf. Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van de nabestaande genaamd [naam benadeelde partij], wonende te [adres] van een bedrag van Euro 10.622,49 (zegge: tienduizend zeshonderdtweeentwintig Euro en negenenveertig Eurocenten), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 100 dagen. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. (ten aanzien van feit 1:) Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]. Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij], wonende te [adres] van een bedrag van Euro 10.622,49 (zegge: tienduizend zeshonderdtweeentwintig Euro en negenenveertig Eurocenten). Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenitvoerlegging van deze beslissing alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil. Dit vonnis is gewezen door: mr. Roosmale Nepveu, voorzitter, mr. Lammers en mr. Valckx, leden, in tegenwoordigheid van dhr. Dirks, griffier, en is uitgesproken op 11 juni 2002.