Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE4065

Datum uitspraak2002-05-27
Datum gepubliceerd2002-06-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers01/3526
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voor teruggaaf van dieselaccijns (artikel XVIB van het Belastingplan 2001) is - voor zover het betreft bestelauto’s van meer dan 500 kg - inschrijving als eigen vervoerder vereist. Die voorwaarde is geen ongeoorloofde discriminatie.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 18 oktober 2001, aangevuld bij brief van 28 november 2001. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 5 oktober 2001, betreffende de beschikking waarbij de inspecteur heeft besloten belanghebbende geen teruggaaf van accijns te verlenen. Met dagtekening 29 maart 2001 heeft belanghebbende de inspecteur verzocht haar teruggaaf te verlenen van accijns van halfzware olie en gasolie. Bij beschikking van 10 augustus 2001 heeft de inspecteur besloten geen teruggaaf te verlenen. Na bezwaar tegen de beschikking is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot teruggaaf van accijns van halfzware olie en gasolie tot een bedrag van ƒ 2.644. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Ter zitting van 15 april 2002 zijn verschenen A namens belanghebbende, en namens de inspecteur mr. B, tot bijstand vergezeld van C. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De pleitnota wordt tot de gedingstukken gerekend. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende houdt alle aandelen in D B.V., E B.V. en F B.V., welke B.V.'s onder meer een groothandel exploiteren. In het kader van die onderneming vervoeren zij beroepsmatig goederen met bestelauto's als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1964 met een laadvermogen van meer dan 500 kg. De brandstofnota's worden op naam van belanghebbende gesteld. Zij belast deze door aan de werkmaatschappijen. Aan belanghebbende is in 2000 geen vergunning verleend voor het verrichten van beroepsvervoer als bedoeld in artikel 5, eerste of derde lid, van de Wet goederenvervoer over de weg. Belanghebbende is in het jaar 2000 niet ingeschreven als eigen vervoerder overeenkomstig artikel 15 van de Wet goederenvervoer over de weg en zij heeft zodanige inschrijving ook niet voor of in 2000 aangevraagd. 2.2. In het eerste kwartaal van 2000 is aan belanghebbende en haar dochtervennootschappen 7.911 liter dieselolie afgeleverd, in het tweede kwartaal 7.466 liter, in het derde kwartaal 7.411 liter en in het vierde kwartaal 6.649 liter. Belanghebbende heeft op de voet van artikel XVIB van de wet van 14 december 2000 tot wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2001), Stb. 569 (de Wet), mede namens haar dochteronderneming D B.V. (hierna: D) bij de inspecteur een verzoek om teruggaaf in gediend van in totaal ƒ 2.644 aan accijns. 2.3. Alvorens het verzoek om teruggaaf in te dienen, heeft belanghebbende telefonisch contact gehad met een ambtenaar van de Belastingdienst P over de teruggaafregeling. 2.4. Na indiening van het verzoek heeft de inspecteur belanghebbende verzocht om - zoals aangegeven in de toelichting bij het teruggaafformulier - de inschrijving als eigen vervoerder dan wel de vergunning beroepsgoederenvervoer over te leggen. Belanghebbende heeft daarop gereageerd met de mededeling dat de aanvraagformulieren voor inschrijving als eigen vervoerder inmiddels waren opgevraagd. 3. Geschil In geschil is of de in artikel XVIB van de wet van 14 december 2000 tot wijziging van belastingwetten. c.a. (Belastingplan 2001), Stb. 569, opgenomen voorwaarde dat slechts teruggaaf van accijns wordt verleend indien belanghebbende beschikt over een vergunning voor het verrichten van beroepsvervoer dan wel is ingeschreven als eigen vervoerder, in strijd is met het verbod op discriminatie als bedoeld in artikel 14 van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 26 van het Internationale verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR). Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, is in geschil of de inspecteur door aan belanghebbende geen teruggaaf te verlenen heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. 4. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken. Ter zitting is daaraan het volgende toegevoegd. Namens belanghebbende: Inmiddels is belanghebbende sinds begin 2002 ingeschreven bij de Stichting inschrijving eigen vervoer (SIEV). Erkend wordt dat de inschrijving bij de SIEV al had moeten plaatsvinden voordat het verzoek om teruggaaf werd ingediend, maar belanghebbende wist dat niet. De kosten van die inschrijving zijn zeer beperkt. Voor inschrijving moet worden aangetoond dat beroepsmatig goederen worden vervoerd. Twee van de vijf opgegeven kentekens staan op naam van X B.V., drie op naam van de dochtervennootschap D. D was ook niet ingeschreven bij de SIEV. De bestelauto's zijn verschillende keren aangehouden door de politie. Daarbij ben ik nooit gewezen op de inschrijvingsverplichting. Namens de inspecteur: Veel belanghebbenden hebben zich naar aanleiding van de in de Wet opgenomen voorwaarde aangemeld bij de SIEV, vaak is de aanmelding nadien weer ingetrokken. Niet betwist wordt dat belanghebbende beroepsmatig goederen vervoert. Het is goed mogelijk dat belanghebbende niet wist dat zij zich moest inschrijven. Er is geen beleid van deze voorwaarde af te wijken. Ik erken dat belanghebbende telefonisch contact heeft gehad met onze dienst. Uit de aantekeningen op de brief blijkt dat aan belanghebbende is meegedeeld dat aan de voorwaarde van inschrijving strikt de hand wordt gehouden. De inschrijving bij de SIEV wordt gevraagd omdat dat de doelgroep makkelijk identificeerbaar maakt. Ik maak er geen probleem van dat niet alle kentekens op naam van belanghebbende stonden. Als belanghebbende in het gelijk wordt gesteld, dient haar een teruggave van ƒ 2.644 te worden verleend. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Krachtens artikel XVIB van de Wet is artikel 71a van de Wet op de accijns van overeenkomstige toepassing op de in dat artikel bedoelde halfzware olie en gasolie die in het jaar 2000 is afgeleverd in de brandstoftanks van en is gebruikt voor het aandrijven op de weg van onder meer bestelauto's. Voor zover het betreft bestelauto's van meer dan 500 kg is de mogelijkheid van teruggaaf van accijns in het tweede lid van dit artikel beperkt tot gevallen waarin degene op wiens naam het kenteken is gesteld de auto gebruikt in het kader van een inschrijving als eigen vervoerder overeenkomstig artikel 15 van de Wet goederenvervoer over de weg. Ingevolge het derde lid van meergenoemd artikel dient de inschrijving als eigen vervoerder te zijn aangevraagd op een tijdstip gelegen voor de periode waarvoor teruggaaf wordt gevraagd. 5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende niet aan de in 5.1. vermelde voorwaarden voor teruggaaf van accijns voldoet, omdat zij eerst in 2001 de inschrijving als eigen vervoerder heeft aangevraagd. 5.3. Belanghebbende stelt dat de wettelijke regeling in strijd is met het verbod op discriminatie dat is opgenomen in artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een door de vermelde bepalingen verboden ongelijke behandeling moet worden vooropgesteld dat deze bepalingen niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen verbieden, doch alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging ervoor ontbreekt. Hierbij komt aan de wetgever een zekere beoordelingsvrijheid toe bij het beantwoorden van de vraag of gevallen voor de toepassing van deze bepalingen als gelijke gevallen moeten worden beschouwd en, indien dat het geval is, of er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen; dat wil zeggen of met de verschillende behandeling een gerechtvaardigd doel wordt nagestreefd en er een redelijke verhouding bestaat tussen de ongelijke behandeling en het doel dat wordt nagestreefd. 5.4. In de Toelichting op de Nota van wijziging, waarbij de invoering van de onderhavige teruggaafregeling werd voorgesteld, staat onder meer het volgende: " Op 16 september 2000 heeft overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de vervoerders- en verladerssector (transportsector), over de situatie op de brandstoffenmarkt en de invloed daarvan op de concurrentie- en liquiditeitspositie van de deze sector. Het resultaat van dat overleg strekt tot tijdelijke tegemoetkomingen voor het jaar 2000 en structurele maatregelen voor de toekomst. " (Toelichting op de nota van wijziging, Kamerstukken II, 27.431, nr. 6, blz. 7) en " Met betrekking tot de bestelauto's die onder de regeling vallen - ter afbakening van de bestelauto's die niet in het goederenvervoer worden gebruikt - is, naast de aansluiting bij de Wet op de motorrijtuigenbelasting, aansluiting gezocht bij de Wet goederenvervoer over de weg, voorzover het betreft bestelauto's met een laadvermogen van tenminste 500 kg. Op bestelauto's met een geringer laadvermogen is laatstgenoemde wet echter niet van toepassing. Om die reden is voor deze laatste categorie bestelauto's aansluiting gezocht bij het handelsregister. Voor beide categorieën bestelauto's geldt dat slechts teruggaaf kan worden verkregen voor zover deze auto's hoofdzakelijk worden gebruikt voor het vervoer van goederen. Voor bestelauto's met een laadvermogen van 500 kg en meer is alsdan een vergunning voor het beroepsvervoer of een inschrijving als eigen vervoerder noodzakelijk. " (idem, blz. 11) 5.5. Het Hof leidt uit de hiervoor onder 5.4. opgenomen passages af dat de onderhavige teruggaafregeling tot doel heeft de liquiditeitspositie van de transportsector te verlichten, in verband met de invloed van de situatie op de brandstoffenmarkt op deze liquiditeitspositie. De invloed van de situatie op de brandstoffenmarkt op de liquiditeitspositie geldt in gelijke mate voor ondernemingen die goederen vervoeren met een vergunning of een inschrijving als bedoeld in de Wet goederenvervoer over de weg, als voor ondernemingen die - zoals die van belanghebbende - dat doen zonder een dergelijke vergunning of inschrijving. Dat brengt naar het oordeel van het Hof mee dat de wetgever - ook met de hem toekomende beoordelingsvrijheid - in redelijkheid ondernemers die beschikken over een vorenbedoelde vergunning of inschrijving in dit geval niet als ongelijk heeft kunnen beschouwen aan ondernemers die niet over een dergelijke vergunning of inschrijving beschikken. 5.6. Op grond van de Wet goederenvervoer over de weg is het verboden binnenlands beroepsvervoer of eigen vervoer te verrichten zonder een vergunning als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van die wet, onderscheidenlijk zonder te zijn ingeschreven als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van die wet. De wetgever mocht er dan ook in redelijkheid van uitgaan dat alle ondernemers in de transportsector - waarop de onderhavige tegemoetkoming is gericht - beschikken over een dergelijke vergunning of inschrijving. Voorts komt het de uitvoerbaarheid van de regeling ten goede aan de tegemoetkoming een eenvoudig te controleren voorwaarde te verbinden op grond waarvan de tegemoetkoming beperkt kan blijven tot ondernemers in de transportsector, zoals de voorwaarde dat de belanghebbende beschikt over een vergunning of inschrijving als hiervoor bedoeld. Deze omstandigheden vormen naar het oordeel van het Hof een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de onderhavige verschillende behandeling van gelijke gevallen. Naar het oordeel van het Hof is de onderhavige ongelijke behandeling dan ook niet in strijd met de hiervoor onder 5.3. vermelde verdragsbepalingen. 5.7. Belanghebbende stelt nog dat de Belastingdienst haar - toen zij telefonisch informeerde naar de procedure voor teruggaaf - niet heeft gewezen op de voorwaarde dat zij moest beschikken over een vergunning of inschrijving als bedoeld in de Wet goederenvervoer over de weg. Naar het oordeel van het Hof is de enkele omstandigheid dat de Belastingdienst niet op deze voorwaarde heeft gewezen, geen reden aan belanghebbende een teruggaaf te verlenen in afwijking van de wettelijke regeling. Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat de inspecteur bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat het ontbreken van de bedoelde vergunning of inschrijving haar niet zou worden tegengeworpen, heeft belanghebbende naar 's Hofs oordeel tegenover de weerspreking door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat haar een dergelijke toezegging zou zijn gedaan of inlichting zou zijn verstrekt. 6. Proceskosten Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 7. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is vastgesteld op 27 mei 2002 door mr. Bijl, voorzitter, Beukers-Van Dooren en Van Hilten, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.