Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE4066

Datum uitspraak2002-05-27
Datum gepubliceerd2002-06-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers99/2365
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende is betrokken geweest bij de invoer van ongebanderolleerde sigaretten in het douanegebied van de Europese Unie, zodat belanghebbende accijns verschuldigd is geworden. Accijns kan worden nageheven van ieder die de desbetreffende, niet in de accijnsheffing betrokken, accijnsgoederen voorhanden heeft of heeft gehad. Dit brengt mee dat wanneer verschillende personen achtereenvolgens dezelfde accijnsgoederen voorhanden hebben of hebben gehad, van al die personen kan worden nageheven.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vierde Enkelvoudige Belastingkamer UITSPRAAK ter vervanging van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 23 juli 1999, ingediend door mr. A (B advocaten) te C als gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 2 juli 1999, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de accijns en de omzetbelasting over de tijdvakken 1 februari 1997 tot en met 1 januari 1998 en 1 januari 1998 tot en met 3 februari 1998. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag opgelegd naar een bedrag van ƒ 201.430,50 aan accijns en ƒ 52.575,50 aan omzetbelasting. Voorts is bij beschikking ƒ 4.534 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de beschikking zijn deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en van de naheffingsaanslag. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Ter zitting van 31 oktober 2001 is gehoord de inspecteur. De gemachtigde, hoewel daartoe opgeroepen bij aangetekende brief van 2 oktober 2001, is niet verschenen. Ook overigens is namens belanghebbende nietmand verschenen. Van het verhandelde ter zitting van 31 oktober 2001 heeft de griffier proces-verbaal opgemaakt. Op 14 november 2001 heeft het Hof mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal op 20 november 2001 aangetekend aan partijen is verzonden. Bij brief van 4 december 2001, ter griffie ingekomen op 4 december 2001, heeft belanghebbende verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het verschuldigde griffierecht van € 36,30 is tijdig betaald. 2. Tussen partijen vaststaande feiten Belanghebbende beschikt niet over een vergunning voor een accijnsgoederenplaats als bedoeld in de Wet op de accijns. Belanghebbende heeft als chauffeur van een vrachtauto 144 dozen sigaretten van elk 50 sloffen bevattende 200 sigaretten het douanegebied van de Europese Unie binnengebracht. In totaal zijn dat (144 ´ 50 ´ 200 =) 1.440.000 sigaretten. Met betrekking tot deze sigaretten was geen accijns en geen omzetbelasting geheven. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende de hiervoor bedoelde sigaretten voorhanden had. Hij heeft ter zake daarvan de in geding zijnde naheffingsaanslag opgelegd. Deze naheffingsaanslag is berekend over 1.400.800 sigaretten, te weten 142 dozen à 10.000 sigaretten, verminderd met 19.200 sigaretten die in beslag zijn genomen. 3. Geschil In geschil is of belanghebbende de hiervoor bedoelde sigaretten voorhanden heeft gehad en deswege accijns en omzetbelasting verschuldigd is geworden. Voorts is in geschil of aan de in geding zijnde naheffing in de weg staat dat ter zake van dezelfde sigaretten aan een ander een naheffingsaanslag is opgelegd. 4. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Uit de door belanghebbende ten overstaan van de FIOD afgelegde verklaringen leidt het Hof af dat belanghebbende in het onderhavige tijdvak betrokken is geweest bij de invoer van ongebanderolleerde sigaretten in het douanegebied van de Europese Unie, dat belang-hebbende de sigaretten via Duitsland naar Nederland heeft getransporteerd en dat hij deze sigaretten vervolgens heeft afgeleverd aan D. Naar 's Hofs oordeel heeft de inspecteur voldoende aannemelijk gemaakt dat belanghebbende bij het verrichten van deze handelingen ten minste 144 dozen sigaretten van elk 50 sloffen bevattende 200 sigaretten voorhanden heeft gehad. Niet van belang is in dit verband of belanghebbende ook feitelijk eigenaar was van de sigaretten. 5.2. Uit het vorenoverwogene volgt dat belanghebbende accijns verschuldigd is geworden. 5.3. Het Hof acht de berekening van de verschuldigde accijns door de inspecteur niet te hoog nu de inspecteur is uitgegaan van 142 dozen sigaretten en bovendien ook rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat bij anderen 19.200 sigaretten in beslag zijn genomen die hij op de hoeveelheid die belanghebbende voorhanden heeft gehad in mindering heeft gebracht. In zoverre is het gelijk aan de inspecteur. 5.4. Met betrekking tot de verschuldigdheid van omzetbelasting heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat artikel 28 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet) in verbinding met artikel 2f van de Wet op de accijns mede ziet op de belasting die verschuldigd is ter zake van het voorhanden hebben van tabaksproducten. Het Hof kan de inspecteur hierin niet volgen gelet op het arrest van de Hoge Raad van 29 maart 2000, nr 34.699. Daarin overwoog de Hoge Raad onder meer: " Artikel 28 van de Wet ziet blijkens zijn bewoordingen op geen andere belasting dan die ter zake van de levering, de intracommunautaire verwerving en de invoer van tabaksproducten. Dat artikel treft een van de gewone regels afwijkende regeling omtrent de wijze van heffing van die belasting, aanknopend bij het tijdstip en de maatstaf van de accijnsheffing. Zulks sluit een uitbreiding van de belastbare feiten buiten de in de artikelen 1 en 28 van de Wet gegeven opsomming echter niet in. Een andere lezing zou ook geen recht doen aan het uitgangspunt dat de bepalingen van de Wet moeten worden uitgelegd in overeenstemming met de Zesde richtlijn, van welke richtlijn hier in het bijzonder van belang zijn de artikelen 2 en 28bis. " Nu vaststaat dat zich in het tijdvak van naheffing met betrekking tot de onderhavige sigaretten niet een belastbaar feit als genoemd in artikel 28 van de Wet heeft voorgedaan, houdt dit tevens in dat uit dat artikel niet kan volgen dat belanghebbende omzetbelasting verschuldigd zou zijn. In zoverre is het gelijk aan belanghebbende. 5.5. Belanghebbende heeft nog gesteld dat over dezelfde partij sigaretten dubbel accijns en omzetbelasting wordt geheven nu ook aan D een naheffingsaanslag is opgelegd. Belanghebbende stelt dat dit ertoe kan leiden dat de fiscus meer zou ontvangen dan waar zij recht op heeft. Voor zover belanghebbende hieraan de gevolgtrekking verbindt dat dit ertoe moet leiden dat de naheffingsaanslag reeds hierom dient te worden vernietigd, kan het Hof belanghebbende hierin niet volgen. 5.6. Op grond van de Wet op de accijns kan onder meer worden nageheven van ieder die de desbetreffende goederen, niet in de accijnsheffing betrokken, accijnsgoederen voorhanden heeft of heeft gehad. Dit brengt mee dat wanneer verschillende personen achtereenvolgens dezelfde accijnsgoederen voorhanden hebben of hebben gehad, van al die personen kan worden nageheven (Hoge Raad 12 april 2002, nr. 34.162). De totstandkomingsgeschiedenis van de Wet op de accijns biedt geen aanknopingspunten voor de opvatting van belanghebbende. Ook in de Accijnsrichtlijn zijn daarvoor geen aanknopingspunten te vinden. Uit het hiervoor overwogene volgt dat - ook - mocht worden nageheven van belanghebbende. 5.7. Het Hof merkt op dat het stelsel van de Wet op de accijns ertoe kan leiden dat meer dan eenmaal accijns en belasting worden betaald ter zake van dezelfde producten. Dit is op grond van de doelstelling van de accijns onwenselijk. Aan dit bezwaar wordt echter in de praktijk tegemoet gekomen doordat in voorkomend gevallen de teveel betaalde belasting door de ontvanger wordt terugbetaald, zoals de inspecteur heeft verklaard. Naar 's Hofs oordeel kan in de sfeer van de heffing van de accijns, gelet op de daarmee gepaard gaande uitvoerings-problemen, bezwaarlijk worden tegemoet gekomen aan evenbedoeld bezwaar. 5.8. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd voor zover daarbij accijns is nageheven en onterecht opgelegd voor zover daarbij omzetbelasting is nageheven. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen. 6. Proceskosten Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt de kosten vast op 1 x f 710 voor proceshandelingen x 1 in verband met het belang van de zaak, ofwel f 710. 7. Beslissing Het Hof: - verklaart het beroep gegrond, - vernietigt de uitspraak van de inspecteur, - vernietigt de naheffingsaanslag voor zover deze betrekking heeft op de omzetbelasting, - handhaaft de naheffingsaanslag voor zover deze betrekking heeft op de accijns, - veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van f 710 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen, en - gelast dat de inspecteur het voor dit beroep betaalde griffierecht ad f 85 aan belanghebbende vergoedt. De uitspraak is ter vervanging van de mondelinge uitspraak vastgesteld op 27 mei 2002 door mr. Bijl, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.