Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE4138

Datum uitspraak2002-06-03
Datum gepubliceerd2002-06-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000332-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 24-000332-00 Arrest d.d. 3 juni 2002 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden d.d. 28 maart 2000 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], thans verblijvende in Gevangenis Esserheem, Meidoornlaan 38 9341 AP Veenhuizen, verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.H.S. Vogel, advocaat te Alkmaar. Het vonnis waarvan beroep. De arrondissementsrechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, één en ander als in het vonnis nader omschreven. Aanwending van het rechtsmiddel. De verdachte is d.d. 7 april 2000 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 3 juni 2002 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing op het hoger beroep. Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen. Telastelegging. Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen. Overwegingen met betrekking tot het gevoerde verweer. De verdediging heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem telastegelegde verspreiden van de in de telastelegging bedoelde afbeeldingen en/of gegevensdragers bevattende afbeeldingen. Daartoe is aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat verdachte de tekst van reeds bestaande berichten in een nieuwsgroep op internet heeft vervangen door een tekst van zijn hand, terwijl die berichten vergezeld gingen van (een) als bijlage(n) gevoegde afbeelding(en). Vervolgens heeft verdachte deze berichten in een nieuwsgroep op internet geplaatst. Deze handelwijze levert in de visie van de verdediging niet op het verspreiden in de zin van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht. Uit de (in het uitgewerkte arrest op te nemen) bewijsmiddelen volgt dat verdachte nieuwsberichten in een nieuwsgroep op internet heeft geplaatst, welke steeds vergezeld gingen van een als bijlage gevoegde afbeelding. Deze berichten werden na plaatsing in de nieuwsgroep voor iedere bezoeker van die nieuwsgroep toegankelijk. Door zo te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het verspreiden van die afbeeldingen, als bedoeld in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht. De omstandigheid dat verdachte reeds in de nieuwsgroep geplaatste berichten (met bijlage) voorzag van een nieuwe tekst en niet zelfstandig de berichten heeft geschreven en van een bijlage voorzien, doet aan het voorgaande niet af, nu het hof heeft vastgesteld dat verdachte de bedoelde berichten daadwerkelijk in de nieuwsgroep heeft geplaatst. Bewezenverklaring. Ten laste van verdachte wordt bewezenverklaard dat hij in de periode van 1 januari 1997 tot en met 23 maart 1999, te Dokkum en/of te Joure en/of te Rijs meermalen afbeeldingen en gegevensdragers bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij personen die kennelijk telkens de leeftijd van zestien jaar nog niet hebben bereikt, zijn betrokken, heeft verspreid of in voorraad heeft gehad, - hebbende verdachte toen aldaar via internet een aantal afbeeldingen van voornoemde gedragingen van genoemde personen, te weten de afbeelding met [bestandsnaam 1] en de afbeelding met [bestandsnaam 2] zoals is weergegeven op (respectievelijk) pagina 1 en 5 van de bijlage welke deel uitmaakt van deze tenlastelegging, telkens elektronisch verzonden naar een of meer nieuwsgroepen op internet en vervolgens die afbeeldingen in die nieuwsgroep(en) laten zien en - hebbende verdachte te Joure en te Rijs een groot aantal afbeeldingen van voornoemde gedragingen van genoemde personen te weten (onder meer) de afbeelding met [bestandsnaam 3] (diskette Joure) en de afbeelding met [bestandsnaam 4] (diskette Joure) en de afbeelding met [bestandsnaam 5] (diskette caravan te Rijs) en de afbeelding met [bestandsnaam 6] (diskette caravan te Rijs) en de afbeelding met [bestandsnaam 7] (diskette caravan te Rijs) en de afbeelding afkomstig van videoband nummer 2 (caravan Rijs) zoals is weergegeven op respectievelijk pagina 2 en 3 en 4 van de bijlage welke deel uitmaakt van deze tenlastelegging, (telkens) in voorraad gehad op zogenaamde floppies/diskettes of op een videoband zulks terwijl verdachte van het in voorraad hebben zijn gewoonte heeft gemaakt. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie. Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert op de misdrijven: het verspreiden van een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, meermalen gepleegd en een gewoonte maken van het in voorraad hebben van een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken. Strafbaarheid. Bij de stukken bevindt zich een psychiatrisch rapport, d.d. 13 november 2001 opgemaakt door R. Vriesema, psychiater, psychoanalyticus en vast gerechtelijk deskundige. Dit rapport houdt als conclusie - onder meer en zakelijk weergegeven - in dat bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestaat, welke zich ook voordeed ten tijde van het plegen van de delicten die verdachte zijn telastegelegd. Deze gebrekkige ontwikkeling is van dien aard dat hetgeen aan verdachte telaste wordt gelegd hem in verminderde mate kan worden toegerekend. Bij de stukken bevindt zich voorts een pro justitia rapport, d.d. 30 november 2001 opgemaakt door G. de Jong, forensisch psycholoog en vast gerechtelijk deskundige. De conclusie van dit rapport luidt - onder meer en zakelijk weergegeven - dat bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een theatrale persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken en een sterke pedofiele preoccupatie bestaat. Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van hetgeen verdachte wordt telastegelegd. De gebrekkige ontwikkeling van verdachtes geestvermogens is van dien aard dat het telastegelegde hem in verminderde mate moet worden toegerekend. Gelet op de indruk die verdachte ter terechtzitting heeft gemaakt, verenigt het hof zich met de conclusies van beide rapporten dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat het telastegelegde hem in verminderde mate moet worden toegerekend. Het hof maakt deze conclusies tot de zijne. Het hof acht verdachte mitsdien te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Strafmotivering. Verdachte heeft zich in een periode van ruim twee jaar schuldig gemaakt aan het meermalen via het internet verspreiden van kinderpornografische afbeeldingen en heeft in diezelfde periode tevens een gewoonte gemaakt van het in voorraad hebben van kinderpornografische afbeeldingen. Door het plegen van deze feiten heeft verdachte bijgedragen aan het instandhouden van de productie van kinderpornografische afbeeldingen. Er bestaat immers een verband tussen de consumptie van kinderporno en het misbruik van kinderen dat aan de productie van kinderporno ten grondslag ligt. Daar komt nog bij dat verdachte - blijkens een op hem betrekking hebbend uittreksel van de justitiële documentatiedienst van 5 april 2002 - in 1996 is veroordeeld voor het plegen van seksueel misbruik met kinderen. Tegenover het vorenoverwogene staat echter hetgeen omtrent de persoonlijkheid van verdachte is gerapporteerd door de psychiater R. Vriesema en de psycholoog G. de Jong in de eerdergenoemde rapporten, meer in het bijzonder de door de rapporteurs getrokken conclusie dat de feiten verdachte slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Op grond van het voorgaande - in onderling verband bezien - is het hof van oordeel, dat aan verdachte in beginsel een vrijheidsstraf voor de duur van 12 maanden dient te worden opgelegd. Echter, bij het bepalen van de op te leggen straf wordt door het hof in het bijzonder ook nog het navolgende in aanmerking genomen. In voornoemde rapporten stellen de deskundigen dat ernstig rekening zal moeten worden gehouden met de kans dat de verdachte zal recidiveren. De psycholoog De Jong voornoemd stelt dat de persoonlijkheidsstoornis waaraan verdachte lijdt gemakkelijk grensoverschrijdend gedrag veroorzaakt als waarvan hij wordt verdacht. Een verandering ten goede is te verwachten indien verdachte psychiatrisch wordt behandeld. Daarbij moet bedacht worden dat de problematiek taai is. Verdachte moet (gevoelsmatig) leren inzien dat hetgeen hij doet moreel verwerpelijk is. Een dergelijke behandeling zal langdurig en moeizaam zijn en De Jong is van mening dat er een flinke stok achter de deur moet staan om de behandeling kans van slagen te geven. De psychiater Vriesema voornoemd adviseert in dat kader de oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, welke voorwaarden onder meer zouden dienen te bestaan in een ambulante behandeling door de Ambulante Forensische Psychiatrie, waarbij de behandeling door middel van voortdurende confrontaties gericht dient te zijn op betere zelfbegrenzing en realiteitsbevordering, met name op het gebied van seksualiteit. Gelet ook op de indruk die het hof zelf van de verdachte heeft gekregen, verenigt het hof zich met voornoemde opmerkingen van de deskundigen De Jong en Vriesema. Het hof is echter van oordeel dat de oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet aan de orde kan zijn, nu deze maatregel enkel ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen kan worden opgelegd en dat is bij het bewezenverklaarde niet aan de orde. Het hof zal evenwel de verdachte een deel van de hiervoor overwogen vrijheidsstraf, te weten voor de duur van zes maanden, voorwaardelijk opleggen teneinde daaraan na te melden bijzondere voorwaarden te verbinden. Deze voorwaarden streken tot het voorkomen van het gevaar van herhaling. Voorts zal het hof - gelet op een daartoe strekkend aanbod van verdachte - het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen vrijheidsstraf omzetten in de vrijheidsbeperkende straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte. Toepassing van wetsartikelen. Het hof heeft gelet op de artikelen 14a (oud), 14b, 14c, 14d, 22b, 57, 63 en 240b van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak. HET HOF, RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende: verklaart het verdachte als voormeld telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zes maanden; beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van drie jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of gedurende een proeftijd van drie jaren na te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd; stelt als bijzondere voorwaarde: dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van de Stichting Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de aanwijzingen door die instelling hem in zijn reclasseringsbelang te geven, zulks met opdracht aan genoemde instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht; stelt voorts als bijzondere voorwaarde: dat de veroordeelde zich zal stellen onder ambulante dagbehandeling door de Ambulante Forensische Psychiatrie (AFP) te Assen, in aanvulling op de reeds door de veroordeelde aangevangen deelname aan de 'voorzorggroep'; veroordeelt verdachte tevens tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van tweehonderdveertig uren (in plaats van zes maanden gevangenisstraf, welke straf het hof naast de voorwaardelijke gevangenisstraf onvoorwaardelijk zou hebben opgelegd); beveelt, dat deze arbeid moet aanvangen binnen vier maanden nadat dit arrest onherroepelijk is geworden; beveelt, dat deze arbeid na aanvang binnen een jaar dient te worden verricht; bepaalt de aard van de te verrichten werkzaamheden op onderhoud, huishoudelijk, administratief of soortgelijk aan deze dan wel een combinatie daarvan, te verrichten bij een instantie of instelling, welke is vermeld op de bij de griffie van dit hof door het bureau dienstverlening van de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Leeuwarden, gedeponeerde lijst; beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde straf van het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren onbetaalde arbeid ten algemenen nutte per dag in verzekering doorgebracht; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij. Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Hermans, voorzitter, Wedzinga en Van Zant, in tegenwoordigheid van mr. Vlietstra als griffier, zijnde mr. Van Zant voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.