Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE4391

Datum uitspraak2002-05-03
Datum gepubliceerd2002-06-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers00/00477
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem derde enkelvoudige belastingkamer nummer 00/00477 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : [X] te : [Z] verweerder : de ambtenaar belast met de heffing van de verontreinigingsheffing van het waterschap Rijn en IJssel (hierna: de Ambtenaar) aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar betreft : aanslag verontreinigingsheffing 1998 nummer : […] mondelinge behandeling : op 19 april 2002 te Arnhem waarbij verschenen : belanghebbende en [de Ambtenaar] gronden: 1. Belanghebbende is met ingang van 23 januari 1995 eigenaar van een zogenaamd bakkershuisje gelegen aan de [a-straat 1 te Z]. Dit huisje werd door belanghebbende in het onderhavige jaar niet verhuurd en uitsluitend gebruikt als gastenverblijf. Sinds juni 1985 is het huisje, dat dateert uit 1920, op de riolering aangesloten. Het huisje heeft een oppervlakte van ongeveer 56 m² en is voorzien van een woonkamer, keuken, toilet en slaapkamer. De woonkamer en keuken worden verwarmd door middel van een gaskachel, de rest van het huisje is niet verwarmd. Water en electriciteit worden toegevoerd vanuit het woonhuis aan de [a-straat 3 te Z], waarvan belanghebbende eveneens eigenaar en gebruiker is. 2. Voor het onderhavige jaar is aan belanghebbende voor het bakkershuisje een aanslag verontreinigingsheffing opgelegd van ƒ 207. Hierbij is uitgegaan van 3 vervuilingseenheden en een tarief van ƒ 69 per vervuilingseenheid. 3. Belanghebbende stelt dat de aanslag moet worden opgelegd op basis van 1 vervuilingseenheid gezien het beperkte gebruik dat van het bakkershuisje wordt gemaakt. Hierdoor is ook de lozing van afvalwater gering. Dat het huisje voor de verontreinigingsheffing aangemerkt kan worden als woonruimte bestrijdt belanghebbende niet. 4. De aanslag is aan belanghebbende opgelegd op grond van de Verordening verontreinigingsheffing Waterschap Rijn en IJssel 1997 (hierna: de Verordening) en de eerste wijziging van deze Verordening. De tekst van de Verordening en de eerste wijziging daarvan behoort tot de gedingstukken. Voor wat betreft de bekendmaking hiervan heeft de Ambtenaar uitsluitend de bekendmaking van de tweede wijziging van de Verordening overgelegd, welke wijziging geen betrekking heeft op het onderhavige jaar. Over de bekendmaking van de Verordening zelf en de eerste wijziging hierop heeft de Ambtenaar ter zitting verklaard dat ook deze op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt. Tevens heeft hij gewezen op de tot de gedingstukken behorende facturen van de diverse dagbladen waarop de datum van bekendmaking staat vermeld. Belanghebbende heeft in reactie hierop aangegeven geen reden te hebben aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. Het Hof is, gezien de door de Ambtenaar afgelegde en de door belanghebbende niet weersproken verklaring over de wijze van bekendmaking van de Verordening en de eerste wijziging daarvan, van oordeel dat deze voldoet aan de eisen die de Hoge Raad stelt aan een bekendmaking als bedoeld in artikel 73 van de Waterschapswet. 5. Voor wat betreft het aantal vervuilingseenheden op basis waarvan de aanslag moet worden opgelegd, merkt het Hof het volgende op. Op basis van artikel 18 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt bij het in de heffing betrekken van woonruimten niet gekeken naar de feitelijke hoeveelheid en/of de hoedanigheid van de afvalstoffen die in een oppervlaktewater of op een zuiveringstechnisch werk worden gebracht, maar vindt heffing plaats op basis van een forfaitaire berekening. Ter uitvoering van dit artikel bepaalt artikel 7 van de Verordening, voor zover hier van belang, dat indien de woonruimte aan het begin van het heffingsjaar wordt gebruikt door meer dan één persoon, de vervuilingswaarde van een woonruimte 3 vervuilingseenheden is. Voor een woonruimte die wordt bewoond door één persoon, wordt de vervuilingswaarde gesteld op 1 vervuilingseenheid. 6. Niet in geschil is dat het woonhuis van belanghebbende aan de [a-straat 3 te Z] door meer dan één persoon wordt gebruikt. Nu belanghebbende eveneens gebruiker is van het bakkershuisje is er bij het opleggen van de aanslag terecht vanuit gegaan dat ook dit huisje door meer dan één persoon wordt gebruikt. Daarbij is niet van beslissende betekenis of dat gebruik zich ook daadwerkelijk op 1 januari van het heffingsjaar heeft voorgedaan. De mate en de wijze van gebruik is hierbij volgens de op de onderhavige aanslag van toepassing zijnde wettelijke voorschriften niet van belang. Op grond van het vorenstaande is het Hof dan ook van oordeel dat de aanslag tot het juiste bedrag is opgelegd. slotsom: Het beroep is niet gegrond. proceskosten: Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. beslissing: Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Ambtenaar. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2002 door mr. N.E. Haas, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.C.G.J. van Well als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (M.C.G.J. van Well) (N.E. Haas) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 mei 2002 Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.