Jurisprudentie
AE4460
Datum uitspraak2002-06-19
Datum gepubliceerd2002-06-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/00571801
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-06-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/00571801
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Parketnummer: 03/005718-01
Datum uitspraak: 19 juni 2002
RECHTBANK MAASTRICHT
VONNIS
op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum/plaats],
wonende te [woonplaats/adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 05 juni 2002.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 18 september 2001 in de gemeente Kerkrade, meermalen, althans eenmaal (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [naam slachtoffer/benadeelde partij] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer/benadeelde partij], hebbende verdachte (telkens) zijn verdachtes vinger(s) in de vagina van die [naam slachtoffer/benadeelde partij] geduwd/gebracht en/of genoemde [naam slachtoffer/benadeelde partij] getongzoend en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte, de knieën van genoemde [naam slachtoffer/benadeelde partij] (met kracht) uit elkaar heeft geduwd en/of de onderbroek van die [naam slachtoffer/benadeelde partij] heeft uitgetrokken en/of op de benen van die [naam slachtoffer/benadeelde partij] is gaan zitten en/of de handen van die [naam slachtoffer/benadeelde partij] heeft vastgehouden en/of (aldus) voor die [naam slachtoffer/benadeelde partij] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 18 september 2001 in de gemeente Kerkrade, met [naam slachtoffer/benadeelde partij], geboren op 10-08-1986, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer/benadeelde partij], hebbende verdachte zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [naam slachtoffer/benadeelde partij] gebracht/geduwd en/of die [naam slachtoffer/benadeelde partij] getongzoend.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
Primair:
hij op 18 september 2001 in de gemeente Kerkrade, tweemaal door geweld [naam slachtoffer/benadeelde partij] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer/benadeelde partij], hebbende verdachte zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [naam slachtoffer/benadeelde partij] geduwd/gebracht en genoemde [naam slachtoffer/benadeelde partij] getongzoend en bestaande dat geweld hierin dat hij, verdachte, op de benen van die [naam slachtoffer/benadeelde partij] is gaan zitten en de handen van die [naam slachtoffer/benadeelde partij] heeft vastgehouden en aldus voor die [naam slachtoffer/benadeelde partij] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het hierboven omschreven feit heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen en de redengevende feiten en omstandigheden is geschied door middel van opname van navolgende schriftelijke bescheiden:
A. een op de in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering weergegeven wijze opgemaakt proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 16 tot en met 22 van de doornummering;
B. een op de in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering weergegeven wijze opgemaakt proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 28 tot en met 30 van de doornummering;
C. een op de in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering weergegeven wijze opgemaakt proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 13 tot en met 15 van de doornummering;
D. een op de in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering weergegeven wijze opgemaakt proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 41 tot en met 47 van de doornummering;
E. een op de in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering weergegeven wijze opgemaakt proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 69 tot en met 72 van de doornummering.
ad A:
het op de in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering weergegeven wijze opgemaakt proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 16 tot en met 22 van de doornummering, voor zover tot het bewijs gebezigd inhoudende:
ad B:
het op de in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering weergegeven wijze opgemaakt proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 28 tot en met 30 van de doornummering, voor zover tot het bewijs gebezigd inhoudende:
adC:
het op de in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering weergegeven wijze opgemaakt proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 13 tot en met 15 van de doornummering, voor zover tot het bewijs gebezigd inhoudende:
ad D:
het op de in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering weergegeven wijze opgemaakt proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 41 tot en met 47 van de doornummering, voor zover tot het bewijs gebezigd inhoudende:
ad E:
het op de in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering weergegeven wijze opgemaakt proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 69 tot en met 72 van de doornummering, voor zover tot het bewijs gebezigd inhoudende:
De bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de verklaring van het slachtoffer [naam slachtoffer/benadeelde partij], als weergegeven in het dossier bovenaan op pagina 20 van de doornummering, beginnende met de zinsnede "[naam getuige] pakte mij op een gegeven moment, uit zichzelf, bij mijn onderarmen ……. " tot en met de zinsnede "…... trok [naam verdachte] zijn hand onder mijn rok vandaan.", alsmede uit de verklaring van de getuige [naam getuige], als weergegeven in het dossier bovenaan op pagina 46 van de doornummering, beginnende met de zinsnede "U vraagt mij hoe dat dan kwam dat ik haar …….." tot en met de zinsnede "…….. de geur die je normaal ruikt als je een meisje gevingerd hebt.", dat verdachte het slachtoffer op de bewuste dinsdag door toepassing van geweld reeds eerder tegen haar wil had gevingerd dan hiervoor bewezenverklaard. De rechtbank is van mening dat verdachte het slachtoffer aldus op dezelfde dag tot tweemaal toe heeft gevingerd en tevens eenmaal heeft getongzoend. Evenwel heeft de rechtbank de eerste maal vingeren als vorenbedoeld niet bewezen verklaard als door de officier van justitie primair ten laste gelegd, daar het ten laste gelegde geweld, die andere feitelijkhe(i)d(en), die bedreiging met geweld en/of die bedreiging met die andere feitelijkhe(i)d(en) niet op juiste wijze in de dagvaarding is/zijn verfeitelijkt. Hierop gelet beperkt de bewezenverklaring zich tot de tweede keer vingeren en een keer tongzoenen, welke handelingen hebben plaatsgevonden met het verfeitelijkte geweld èn bovendien tegen [naam slachtoffer/benadeelde partij] wil.
De kwalificatie
Het primair bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
verkrachting, tweemaal gepleegd,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank is overigens van oordeel dat een taakstraf vanuit speciaal en generaal preventief oogpunt geen passende reactie is op het bewezenverklaarde delict.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht;
- de omstandigheid dat verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke overwicht en het tussen verdachte en het slachtoffer aanwezige leeftijdsverschil;
- de mate waarin het bewezen verklaarde schade teweeg heeft gebracht, waarvan de omvang en de impact op het verdere leven van het slachtoffer nog niet zijn te overzien;
- de omstandigheid dat verdachte de lichamelijke integriteit van een jong meisje op grove wijze heeft geschonden;
- de omstandigheid dat verdachte ter terechtzitting geen blijk heeft gegeven van enig inzicht in zijn laakbaar handelen.
Nu verdachte ter zake van het hiervoor onder primair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan drie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hierna te noemen benadeelde partij [naam slachtoffer/benadeelde partij], aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De op te leggen straf en maatregel is -behalve op voormeld artikel- gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36f, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is tevens het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam wettelijke vertegenwoordiger] in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [naam slachtoffer/benadeelde partij] zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer/benadeelde partij] door het hiervoor onder het primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het door haar gevorderde bedrag van € 340,00 en nu aan verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering geheel worden toegewezen.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat verdachte strafbaar is;
- veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van TWAALF MAANDEN;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot DRIE MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer/benadeelde partij], te betalen een bedrag ad. € 340,00 (zegge: DRIEHONDERDVEERTIG EURO), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van ZES DAGEN;
- verstaat dat toepassing van laatstbedoelde vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot betaling niet opheft;
- veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer/benadeelde partij] te betalen aan diens wettelijk vertegenwoordiger [naam wettelijke vertegenwoordiger], [adres wettelijke vertegenwoordiger], een bedrag van € 340,00;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer/benadeelde partij] voornoemd in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- bepaalt dat, indien verdachte ten behoeve van meergenoemde benadeelde partij [naam slachtoffer/benadeelde partij] aan diens wettelijk vertegenwoordiger [naam wettelijke vertegenwoordiger] voormeld bedrag van € 340,00 heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen;
- bepaalt dat, indien verdachte aan de verplichting tot betaling aan de staat van het bedrag van € 340,00 heeft voldaan, de verplichting tot betaling van dat bedrag aan meergenoemde benadeelde partij [naam slachtoffer/benadeelde partij] komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.E. Kramer, voorzitter, mr. P.H.J. Frénay en mr. P.E.C.M. Dahmen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.I.B.M. Buljevic, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 juni 2002.