Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE4492

Datum uitspraak2002-06-24
Datum gepubliceerd2002-06-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/029027-02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT Parketnummer : 16/029027-02 Datum uitspraak: 24 juni 2002 Tegenspraak Verkort vonnis Raadsman: mr. R.M. Maanicus G/T: Nee V O N N I S van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte] Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 juni 2002. 1. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. 2. De bewijsbeslissing 2.1 Bewijsoverweging Ten aanzien van feit 1 Zoals uit de bewijsmiddelen blijkt acht de rechtbank GHB schadelijk voor het leven of de gezondheid. De mogelijk schadelijke - en dus gevaarlijke - effecten blijken uit het rapport van de Inspectie voor de Volksgezondheid van oktober 1999 en uit voor het brede publiek toegankelijke informatie bijvoorbeeld door middel van de "Drugs-infolijn". Deze gevaren zijn onder meer: - overdosering: de dosis voor het gewenste effect ligt zeer dicht bij de dosis die coma veroorzaakt; - kan misselijkheid, hoofdpijn, slaperigheid, sidderingen, verlaagde spierspanning, angst duizeligheid, geheugenverlies, braken, onregelmatige ademhaling, ademhalingsdepressie, incontinentie, vertraagde hartslag en reversibele coma veroorzaken; - mensen met epilepsie, hart- en vaatproblemen, een te hoge bloeddruk, zwangeren en diabetici lopen een extra gezondheidsrisico bij gebruik; - gelijktijdig gebruik van GHB en alcohol versterkt de bijwerking van GHB, hierdoor kan een ademstilstand ontstaan. Het gebruik van GHB met andere drugs resulteert in een versterkte werking. Verdachte was op de hoogte van de gevaren en beschikte over gedetailleerde informatie, zoals onder meer blijkt uit materiaal dat bij de doorzoeking van zijn woning is gevonden. Vast staat dat verdachte over een langere periode vele ampullen GHB - en ook meerdere ampullen tegelijkertijd - aan personen heeft verkocht / te koop aangeboden / afgeleverd / verstrekt. Daarbij heeft hij systematisch nagelaten om bij aflevering te wijzen op alle mogelijke gevaren die aan het gebruik zijn verbonden. Dat hij in een aantal gevallen wel heeft gewezen op risico's van gebruik in combinatie met alcohol en op het risico van "out-gaan" bij een te hoge dosering acht de rechtbank onvoldoende. Verdachte diende, gelet op de hoeveelheid waarin en de frequentie waarmee hij GHB leverde en mede gelet op zijn leeftijd en zijn positie in het uitgaans-circuit (een verantwoordelijke functie in een discotheek) de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht te nemen. 2.2 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1. primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen onder 1. primair, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 3. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. De feiten zoals onder 1.primair en 2 bewezenverklaard zijn gepleegd in voortgezette handeling zodat de kwalificatie luidt: De voortgezette handeling van: Waren verkopen, te koop aanbieden, afleveren en uitdelen, wetende dat zij voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn en dat schadelijk karakter verzwijgen en opzettelijke overtreding van artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening, meermalen gepleegd. Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde: Overtreding van het in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde: Overtreding van het in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. 4. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 5. Motivering van de op te leggen sanctie Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met - de door de verdachte ter terechtzitting, erkende (ad informandum gevoegde) zaak, die door de officier van justitie ter bepaling van de strafmaat bij de ten laste gelegde feiten is gevoegd; de raadsman heeft uitdrukkelijk ingestemd met de afdoening onder dit parketnummer van deze ad informandum gevoegde zaak; - de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan; - de persoon van de verdachte. Nu de officier van justitie te kennen heeft gegeven dat het door de verdachte erkende ad informandum gevoegde feit onder de aandacht van de rechter zal worden gebracht en dat de verdachte daarvoor niet afzonderlijk zal worden vervolgd, zal de rechtbank rekening houden met het ad informandum gevoegde feit, te weten -kort weergegeven-: - Overtreding van artikel 3 van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening, in de periode van 1 maart 2001 tot en met 31 oktober 2001 in diverse gemeenten in Nederland; Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen: Verdachte heeft uiteindelijk (met inbegrip van de periode genoemd in het ad informandum gevoegde feit) over een periode van ruim een jaar met grote frequentie GHB aan derden verstrekt - ook tegen betaling. Hij beschikte over een - in zijn woning verborgen - grote hoeveelheid XTC-pillen. Als vriendendienst liet hij anderen (waaronder ten minste één zeer jonge vrouw) cocaïne gebruiken. Verdachte was een bekende persoon in het uitgaans-circuit. Door zijn leeftijd - thans 47 jaar -, zijn financiële middelen en niet in het minst door zijn status - eerst als leidinggevend militair en later als bedrijfsleider van een discotheek - kon hij anderen imponeren. Daaronder waren bij voorkeur veel zeer jonge vrouwen. Verdachte heeft de middelen GHB, XTC en cocaïne niet alleen voor zichzelf gebruikt. De rechtbank heeft de overtuiging dat hij deze middelen graag in het uitgaanscircuit ter sprake bracht. Hij bevorderde daarmee ook het gebruik, door vooral te wijzen op de stimulerende effecten en te weinig op de gevaarlijke effecten van het middel. Verdachte had er kennelijk behoefte aan om interessant te doen met zijn kennis en ervaring omtrent het gebruik van deze middelen. Een belangrijke drijfveer voor verdachte om GHB te verstrekken zal zeker ook geweest zijn de wetenschap dat GHB seksueel ontremmend werkt. Ook op dat punt heeft hij interessant willen doen en daaruit voordeel willen behalen, zeker bij de vaak zeer jonge vrouwen met wie verdachte in deze periode frequent is uitgegaan. Verdachte was reeds in juli 2001 een gewaarschuwd mens, toen tegen hem een vervolging was aangevangen op grond van de Opiumwet. Deze verdenking heeft zelfs geleid tot zijn ontslag als leidinggevend beroepsmilitair per 1 november 2001. Desondanks is verdachte onverminderd doorgegaan met verstrekking van verboden drugs. Aan verdachte moet voorts worden verweten dat hij zijn verantwoordelijkheid als feitelijk bedrijfsleider van een discotheek niet heeft waargemaakt. Hij heeft stelselmatig verzuimd zijn directeur te informeren over de vondst van XTC-pillen en (lege) ampullen GHB in de discotheek. Dit alles versterkt het beeld van een man die zich meer laat leiden door zijn eigen behoeftes en wellicht frustraties, dan een man die de verantwoordelijkheid neemt die bij zijn leeftijd en zijn positie past. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 2 april 2002, waaruit blijkt dat de verdachte eerder met justitie in aanraking is geweest voor soortgelijke delicten; - een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, d.d. 26 september 2001, opgemaakt door mw. B. Abdellaoui, reclasseringswerker; - een psychologisch rapport betreffende de verdachte d.d. 30 mei 2002, opgemaakt door drs. F.C.P. Zuidhof, justitieel-forensisch psycholoog. Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank de na te noemen vrijheidsbenemende straf geboden en passend. De duur van deze straf laat geen werkstraf toe. 6. De toepasselijke wettelijke voorschriften Behoudens op de reeds aangehaalde artikelen is de op te leggen straf gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 56, 57 en 174 van het Wetboek van Strafrecht, op de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 10 van de Opiumwet. 7. DE BESLISSING: De rechtbank beslist als volgt: Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1. primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1. primair, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder 1. primair, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de tijd van 18 (ACHTTIEN) MAANDEN. Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (ZES), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast. Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Dit vonnis is gewezen door: mrs. J.W.A. Nieuwenhuijsen, L. Bakker-Splinter en H. Phaff bijgestaan door mr. P.A. van der Kraan als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juni 2002.