Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE4502

Datum uitspraak2002-05-22
Datum gepubliceerd2002-06-27
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
ZittingsplaatsArnhem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/27594
Statusgepubliceerd


Indicatie

FRJ / dienstweigering. Door verzoeker is aangevoerd dat werkinstructie 234 (van 7 augustus 2000) op hem van toepassing is en dat hij niet valt onder de amnestiewet van 3 maart 2001. Deze werkinstructie gold ten tijde van verzoekers aanvraag. Op 11 mei 2001 is TBV 2001/14 verschenen. Onder punt 4 is (onder meer) het volgende bepaald: 'Voor het nemen van beslissingen op nog openstaande asielaanvragen in eerste aanleg en op bezwaarschriften die zijn ingediend voor 1 april 2001, geldt dat op de datum van de te nemen beslissing het dan geldende beleid dient te worden toegepast. Dit betekent dat met ingang van heden conform het beleid zoals in dit hoofdstuk is neergelegd dient te worden beslist op asielaanvragen van dienstweigeraars en deserteurs uit de FRJ'. Op grond van TBV 2001/14 komen bepaalde asielzoekers die zich beroepen op dienstweigering of desertie in de periode vóór 7 oktober 2000, anders dan op grond van werkinstructie 234, in beginsel niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel omdat zij vallen onder de amnestiewet die op 3 maart 2001 in werking is getreden. Deze wijziging van het beleid is gebaseerd op informatie die is opgenomen in het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 9 maart 2001. Een wijziging in beleid na de primaire beslissing zal de aanvrager bij de bestuurlijke heroverweging niet in een ongunstigere positie mogen brengen dan waarop hij ten tijde van die beslissing aanspraak had, tenzij verweerder op grond van de feiten die aan de wijziging ten grondslag liggen ook de aan de aanvrager toegekende rechtspositie zou kunnen wijzigen. De rechter is van mening dat laatstgenoemde omstandigheid zich voordoet. Niet gezegd kan worden dat verweerders wijziging van zijn beleid kennelijk onredelijk is en evenmin dat het daarbij getroffen overgangsrecht, namelijk onmiddellijke werking van de beleidswijzing, kennelijk onredelijk is. Voormelde TBV brengt derhalve mee dat verzoeker geen geslaagd beroep (meer) kan doen op werkinstructie 234.


Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage Nevenzittingsplaats Arnhem Vreemdelingenkamer Voorzieningenrechter Registratienummer: Awb 01/27594 Datum uitspraak: 22 mei 2002 Uitspraak ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de zaak van A, geboren op [...] 1975, staatsburger van de Federale Republiek Joegoslavië (FRJ), verzoeker, gemachtigde mr. L. Louwerse, tegen DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE (Immigratie- en Naturalisatiedienst), verweerder, vertegenwoordigd door C.G. van den Burg, ambtenaar in dienst van de IND. Het procesverloop Op 4 november 1999 heeft verzoeker een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij besluit van 31 oktober 2000 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan verzoeker geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Verzoeker heeft daartegen bij bezwaarschrift van 14 december 2000 bezwaar gemaakt. Verzoeker is medegedeeld dat hij de behandeling van het bezwaar niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van 17 mei 2001 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het bezwaar is beslist. Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 5 april 2002. Verzoeker is verschenen door mr. S. Sewnath, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M. van den Berg. De beoordeling 1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2. Voornoemde belangenafweging wordt mede ingevuld door de in de wet opgenomen schorsingsregeling. 3. Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden en de Vreemdelingenwet (Vw) ingetrokken. Gezien de standpunten van partijen zal de voorzieningenrechter op grond van artikel 118, tweede lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 32, eerste lid, van de Vw toetsen of de uitzetting van verzoeker verboden moet worden omdat er in redelijkheid twijfel over kan bestaan dat geen aanspraak bestaat op verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. 4. Verweerder heeft verzoeker medegedeeld, dat gedurende de behandeling van het bezwaar uitzetting niet achterwege wordt gelaten. Verzoeker heeft derhalve een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening. 5. Verzoeker heeft ter ondersteuning van zijn aanvraag, kort samengevat, naar voren gebracht dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 van de Vw 2000. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij valt onder de c-categorie van personen die, op grond van de uitspraak van deze rechtbank van 12 april 1995 (Rechtseenheidskamer (REK), Awb 94/12134, RV 1995, 7), voor toelating als vluchteling in aanmerking komen wegens dienstweigering of desertie. In dit verband heeft hij kopieën van herhalingsoproepen, van 17 februari 1999 en 20 maart 2000, alsmede een kopie van een dagvaarding, van 1 mei 2000, overgelegd. Ter zitting is door verzoeker aangevoerd dat werkinstructie 234 (van 7 augustus 2000) op hem van toepassing is en dat hij niet valt onder de amnestiewet van 3 maart 2001. 6. Verweerder heeft verzoekers aanvraag afgewezen, omdat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is opgeroepen en dat hij te vrezen heeft voor vervolging omdat hij aan deze oproepen niet heeft voldaan. Het wekt bevreemding dat verzoeker eerst een jaar na zijn aanvraag documenten heeft overgelegd. Voorts valt artikel 214 van het Wetboek van Strafrecht van de FRJ, de bepaling op grond waarvan verzoeker stelt te zijn gedagvaard, onder de amnestiewet van 3 maart 2001. 7. De voorzieningenrechter onderschrijft het standpunt van verweerder dat in redelijkheid buiten twijfel is dat bij terugkeer van verzoeker naar de FRJ geen gevaar bestaat voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin, dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 van het (Europees) verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden. 8. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat verzoeker valt onder de amnestiewet van 3 maart 2001. Uit de amnestiewet van 3 maart 2001 blijkt dat personen die in de periode tot 7 oktober 2000 worden verdacht van dienstweigering of desertie uit het federale leger niet zullen worden gedagvaard of -indien strafrechtelijke vervolging reeds is ingezet- zullen worden vrijgesproken. De rechter volgt verzoeker niet in zijn stelling dat de amnestiewet niet wordt nageleefd. Uit het ambtsbericht van 12 juli 2001 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat dit wel het geval is. Eveneens blijkt dit uit de door verzoeker ter zitting overgelegde informatie: „veel gestelde vragen landeninformatie februari 2002“ van Vluchtelingenwerk. 9. Door verzoeker is mede aangevoerd dat op grond van artikel 226 van het Wetboek van Strafrecht van de FRJ sprake is van een strafverzwaring in verband met oorlogsdreiging, in dit geval in Kosovo, en dat deze bepaling niet is opgenomen in de amnestiewet. De rechter is van oordeel dat geen sprake is van een afzonderlijke strafrechtelijke vervolgingsgrond maar dat deze bepaling (onder andere) in samenhang met artikel 214 van het Wetboek van Strafrecht van de FRJ moet worden bezien. Verweerder heeft ter zitting terecht gesteld dat de werking van de amnestiewet illusoir zou zijn indien artikel 214 van het Wetboek van Strafrecht van de FRJ wèl en artikel 226 niet onder het bereik van de amnestiewet zou vallen. 10. Met betrekking tot verzoekers beroep op werkinstructie 234 wordt als volgt overwogen. Deze werkinstructie gold ten tijde van verzoekers aanvraag. In deze werkinstructie is onder meer neergelegd dat toelating als vluchteling is geïndiceerd voor inwoners van Servië die aannemelijk hebben gemaakt dat zij in de periode van 28 februari 1998 tot 26 juni 1999 dienst hebben geweigerd of zijn gedeserteerd uit het Joegoslavische leger en ingezet dreigden te worden bij de door de internationale gemeenschap veroordeelde militaire acties in Kosovo. In werkinstructie 244a (van 17 april 2001) is bepaald dat werkinstructie 234 gehandhaafd blijft. Op 11 mei 2001 is het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (hierna: TBV) 2001/14 verschenen. Onder punt 4 is (onder meer) het volgende bepaald: „Voor het nemen van beslissingen op nog openstaande asielaanvragen in eerste aanleg en op bezwaarschriften die zijn ingediend voor 1 april 2001, geldt dat op de datum van de te nemen beslissing het dan geldende beleid dient te worden toegepast. Dit betekent dat met ingang van heden conform het beleid zoals in dit hoofdstuk is neergelegd dient te worden beslist op asielaanvragen van dienstweigeraars en deserteurs uit de FRJ“. Op grond van TBV 2001/14 komen asielzoekers die zich beroepen op dienstweigering of desertie in de periode vóór 7 oktober 2000 in beginsel niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel omdat zij vallen onder de amnestiewet die op 3 maart 2001 in werking is getreden. Deze wijziging van het beleid is gebaseerd op informatie die is opgenomen in het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 9 maart 2001. Een wijziging in beleid na de primaire beslissing zal de aanvrager bij de bestuurlijke heroverweging niet in een ongunstigere positie mogen brengen dan waarop hij ten tijde van die beslissing aanspraak had, tenzij verweerder op grond van de feiten die aan de wijziging ten grondslag liggen ook de aan de aanvrager toegekende rechtspositie zou kunnen wijzigen. De rechter is van mening dat laatstgenoemde omstandigheid zich voordoet. Uit voormeld ambtsbericht, alsmede het op 12 juli 2001 verschenen ambtsbericht, blijkt dat er sprake is van een gewijzigde opstelling van de Joegoslavische autoriteiten ten aanzien van personen die, zoals verzoeker stelt, dienst hebben geweigerd. Uit het ambtsbericht van 12 juli 2001 blijkt dat de amnestiewet in de praktijk wordt nageleefd. Gelet daarop dient te worden geconcludeerd dat zich ten aanzien van voormelde groep asielzoekers in beginsel de situatie voordoet dat zij niet langer kunnen blijven weigeren de bescherming van de FRJ in te roepen, omdat de omstandigheden in verband waarmee zij erkenning als vluchteling vragen, hebben opgehouden te bestaan. In het geval van verzoeker is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan in zijn geval anders zou moeten worden geoordeeld. Op grond van het voorgaande kan niet gezegd worden dat verweerders wijziging van zijn beleid kennelijk onredelijk is en evenmin dat het daarbij getroffen overgangsrecht, namelijk onmiddellijke werking van de beleidswijzing, kennelijk onredelijk is. Voormelde TBV brengt derhalve mee dat verzoeker geen geslaagd beroep (meer) kan doen op werkinstructie 234. 11. Gezien het voorgaande kan er in redelijkheid geen twijfel over bestaan, dat verzoeker geen aanspraak heeft op verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. 12. Derhalve zal het verzoek worden afgewezen. 13. Aangezien artikel 33b van de Vw geen bepaling is betreffende de behandeling van een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 118, tweede lid, van de Vw 2000 (uitspraken zittingsplaats Arnhem van 25 april 2001, JV2001/S203 en 11 juni 2001, JV 2001/224), kan de voorzieningenrechter na 1 april 2001 niet langer toepassing geven aan eerstgenoemde bepaling. 14. Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de proceskosten van de andere partij bestaat geen aanleiding. De beslissing De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2002 in tegenwoordigheid van mr. N. Lont als griffier. de griffier de voorzieningenrechter