
Jurisprudentie
AE4616
Datum uitspraak2002-06-26
Datum gepubliceerd2002-06-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200201193/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-06-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200201193/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
200201193/1.
Datum uitspraak: 26 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 16 januari 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2000 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage een verzoek om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, afgewezen.
Bij besluit van 15 augustus 2000 heeft de raad voor rechtsbijstand te
’s-Gravenhage (hierna: de raad) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar en beroep van de raad, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 16 januari 2002, verzonden op 17 januari 2002, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 maart 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 18 juni 2002 ter zitting aan de orde gesteld. Partijen zijn daar niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op goede gronden is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten zoals hij heeft gedaan. Indien appellant, naar hij stelt, niet zelf in staat is zijn belangen te behartigen, kan hij zich voor het indienen van een gratieverzoek wenden tot derden, van wier hulp hij overigens reeds in deze procedure gebruik heeft gemaakt.
Hetgeen appellant voorts in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel dan dat waartoe de rechtbank is gekomen.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2002
238.

