Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE4651

Datum uitspraak2002-06-26
Datum gepubliceerd2002-06-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200102727/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200102727/1. Datum uitspraak: 26 juni 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 26 april 2001 in het geding tussen: appellant en de Inspecteur van het Centraal bureau motorrijtuigenbelasting. 1. Procesverloop Bij besluit van 16 december 1999 heeft het hoofd van het Centraal bureau motorrijtuigenbelasting (hierna: het CBM) de verzoeken van appellant om informatie beantwoord. Bij besluit van 12 januari 2000 heeft de inspecteur van het CBM op het daartegen gemaakte bezwaar gereageerd met de mededeling dat de dossiers geen gegevens bevatten die niet aan appellant bekend zijn. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 26 april 2001, verzonden op 27 april 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 mei 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 juni 2001. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 12 oktober 2001 heeft het CBM van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2002, waar het CBM, vertegenwoordigd door mr. A.J. van Lohuizen, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat zij in de gedingstukken noch in het verhandelde ter zitting enig aanknopingspunt heeft kunnen vinden voor de stelling dat het CBM niet alle gegevens uit de onder hem berustende dossiers betreffende appellant en zijn echtgenote heeft verstrekt. Appellant is er ook in hoger beroep niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het CBM op hem betrekking hebbende informatie zou hebben achtergehouden. 2.2. Het hoger beroep is derhalve ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat. w.g. Van der Meer w.g. Zwemstra Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2002 91-367.