Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE4709

Datum uitspraak2002-06-27
Datum gepubliceerd2002-06-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/006372-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 11/006372-01 Datum uitspraak: 27 juni 2002 Tegenspraak. Strafvonnis van de rechtbank Dordrecht. 1. Onderzoek van de zaak. In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Dordrecht tegen [verdachte], geboren op [geboortedatum] [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], doch thans verblijvende in Huis van Bewaring Den Haag (unit 1), 's-Gravenhage, heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van de rechtbank Dordrecht het navolgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de processtukken gezien en de zaak onderzocht ter openbare terechtzitting van 13 juni 2002 op de grondslag van de tenlastelegging. Zij heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de verdediging, naar voren gebracht door de verdachte en zijn raadsman mr. K. Wijnmalen, advocaat te Dordrecht. 2. De tenlastelegging. Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de dagvaarding, waarvan een kopie in dit vonnis is gevoegd. 3. De bewezenverklaring. Door het onderzoek ter terechtzitting is wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte op 25 december 2001 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd immers heeft zijn mededader met dat opzet, met een schietpen eenmaal, in de borst van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte dient hiervan derhalve te worden vrijgesproken. 4. De bewijsmiddelen. De overtuiging van de rechtbank, dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen. 5. De benoeming van het feit. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert op: MEDEPLEGEN VAN DOODSLAG strafbaar gesteld bij artikel 287 in verband met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. 6. De strafbaarheid van verdachte. Bij het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken, dat strafuitsluitingsgronden van toepassing zijn, zodat verdachte strafbaar is voor het door hem gepleegde feit. 7. De straf. 7.1 De vordering van de officier van justitie. De officier van justitie heeft het primair ten laste gelegde in de vorm van medeplegen van doodslag bewezen geacht en gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren. 7.2 De verdediging. De raadsman van verdachte heeft een bewijs- en een strafmaatverweer gevoerd. 7.3 De door de rechtbank op te leggen straf. De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. [medeverdachte] had tijdens een groot R&B feest in de kerstnacht van 2001 ruzie met het slachtoffer en verkocht het slachtoffer twee klappen. Verdachte dook vervolgens schuin achter zijn medeverdachte op en sloeg het slachtoffer - dat hij in het geheel niet kende en dat hem niets had misdaan - ook. Door deze klappen deinsde het slachtoffer achteruit en op dat moment reikte verdachte desgevraagd zijn geladen schietbalpen aan zijn medeverdachte aan. Hiermee vuurde [medeverdachte] vervolgens een schot af op het slachtoffer. De afgevuurde kogel trof het slachtoffer in zijn borst en korte tijd daarna bezweek het slachtoffer aan zijn verwonding. Op grond van bovenstaande gang van zaken komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte en zijn [medeverdachte], ieder een even groot aandeel in het plegen van het strafbare feit hebben gehad. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij tijdens een vechtpartij zijn door hem naar het feest meegebrachte geladen schietbalpen heeft aangereikt aan medeverdachte en jongere neef [medeverdachte]. Verdachte heeft op geen enkele wijze geprobeerd zijn medeverdachte tot kalmte te manen, dan wel zichzelf te distantiëren van een ruzie waar hij niets mee te maken had. Het feit dat er geschoten is en dat het slachtoffer ter plaatse is overleden, moet als uitermate schokkend zijn ervaren door de in groten getale aanwezige bezoekers van [discotheek]. Daar komt bij dat een dergelijk gewelddadig feit grote gevoelens van onrust en afgrijzen veroorzaakt in de maatschappij in zijn algemeen. Verdachte en zijn mededader hebben onherstelbaar leed toegebracht, met name aan de familie van het slachtoffer. Het wegvallen van het slachtoffer heeft een enorme impact gehad in het gezin, die nog lang zal doorwerken. Verdachte en zijn mededader hebben zich schuldig gemaakt aan het plegen van een zeer ernstige feit, één van de ernstigste feiten die het Wetboek van Strafrecht kent, waarop - mede gelet op de hierboven geschetste omstandigheden - slechts met een langdurige gevangenisstraf gereageerd kan en moet worden. De rechtbank houdt bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die zijn gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting, uit het persoonsdossier ten name van verdachte met dossiernummer 11.11045.93, uit het voorlichtingsrapport van [reclasseringsmedewerkster] d.d. 29 maart 2002 en uit het uittreksel van het justitieel documentatieregister, verdachte betreffende, waaruit onder andere blijkt van een eerdere veroordeling wegens geweldsdelicten. De rechtbank acht op grond van de ernst van de feiten, in samenhang met de hierboven geschetste omstandigheden en verdachtes houding ter terechtzitting, niet blijkgevend van enig berouw noch empathie jegens de nabestaanden van het slachtoffer, een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest, een passende en gerechtvaardigde sanctie en zij zal de verdachte dan ook tot die straf veroordelen. 8. De vordering benadeelde partij. [benadeelde partij], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces ter vergoeding van de schade die is geleden door het tenlastegelegde feit. De vordering groot € 8.704,56 heeft betrekking op de vergoeding van materiële schade ad € 3.704,56 en immateriële schade ad € 5.000,--. De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de gehele vordering en vordert tevens oplegging van de maatregel tot schadevergoeding. De raadsman van verdachte refereert zich ten aanzien van het materiële gedeelte van de vordering benadeelde partij, maar is van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het immateriële gedeelte van de vordering, nu dit in zoverre niet eenvoudig van aard is, dan wel dat dit moet worden afgewezen. De rechtbank acht de benadeelde partij wat betreft de materiële component ontvankelijk in haar vordering, nu aan verdachte een straf is opgelegd en de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. Verdachte is hoofdelijk aansprakelijk, met zijn mededader. De rechtbank zal mitsdien de vordering tot een bedrag van € 3.704,56 toewijzen. De rechtbank kan op basis van de stukken en het ter zitting verhandelde niet aanstonds vaststellen of het door de benadeelde gevorderde smartengeld affectieschade betreft of shockschade en, ingeval gedoeld wordt op shockschade, of sprake is van psychisch letsel bij de nabestaanden van zodanige aard en hevigheid dat dit voor een schadevergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal de vordering voor dit gedeelte niet ontvankelijk verklaren omdat zij niet eenvoudig van aard is (HR 22-02-2002, zaaknummer: C00/227HR, LJN-nummer:AD5356). Naast de toewijzing van de civiele vordering wat betreft de materiële component zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens een matregel ex. artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat een mededader bij het onderhavige feit betrokken was aanleiding deze maatregel te beperken tot een bedrag van € 1.852,28. Een en ander met dien verstande dat gehele of gedeeltelijke voldoening aan de maatregel de toegewezen civiele vordering voor dat gedeelte doet vervallen en omgekeerd dat gehele of gedeeltelijke vergoeding van de schade tot het toegewezen bedrag door verdachte en zijn mededader de opgelegde maatregel tot dat bedrag doet vervallen. 9. De toegepaste wetsartikelen. De opgelegde straf en maatregel berusten, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, op artikel 36f Wetboek van Strafrecht. 10. De beslissing. De rechtbank beslist als volgt: Zij verklaart het door de officier van justitie aan verdachte ten laste gelegde bewezen zoals onder 3. omschreven. Zij verklaart, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het onder 5. vermelde strafbare feit. Zij veroordeelt verdachte tot EEN GEVANGENISSTRAF VOOR DE DUUR VAN NEGEN (9) JAAR. Zij bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Zij veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende te [adres] een bedrag van € 3.704,56 met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten, tot deze uitspraak begroot op nihil, met bepaling dat de verdachte bij betaling door een ander of anderen ten opzichte van [benadeelde partij] zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag. Zij legt de verplichting tot betaling aan de staat tot een bedrag van € 1.852,28 ten behoeve van aan [benadeelde partij], wonende te [adres]. Zij bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur 30 dagen. Zij verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk terzake van de gevorderde immateriële schade en bepaalt dat deze slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Zij verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs. H.A.C. Smid, voorzitter, A.P. Hameete, J.M. Wijnmalen-Hans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van der Sluis, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 27 juni 2002. Mr. J.M. Wijnmalen-Hans is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.