Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE4721

Datum uitspraak2002-06-28
Datum gepubliceerd2002-06-28
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers36895
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Nr. 36.895 28 juni 2002 TVW gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 22 januari 2001, nr. 98/02196, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken. 1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Q voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op f 592.000. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft het Hoofd van de afdeling Financiƫn van de gemeente Dronten (hierna: het Hoofd) bij uitspraak de waarde nader vastgesteld op f 504.000. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van het Hoofd vernietigd en de waarde van de onroerende zaak bepaald op f 455.000. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten (hierna: B en W) hebben een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. B en W hebben een conclusie van dupliek ingediend. 3. Beoordeling van de middelen 3.1. Het Hof heeft in rechtsoverweging 6.6 geoordeeld dat de ambtenaar met het door hem overgelegde taxatierapport en de daarop verstrekte toelichting aannemelijk maakt dat terecht een perceel grond van in totaal 9.000 m2 (ondergrond woning, ondergrond diverse bijgebouwen, erf en erfverharding, tuin) in aanmerking is genomen, en dat belanghebbende zijn stelling dat een deel van dit perceel als cultuurgrond is vrijgesteld niet aannemelijk maakt. Kennelijk en met juistheid heeft het Hof tot uitgangspunt genomen dat slechts dan sprake is van cultuurgrond in de zin van de vrijstellingsbepaling, indien de grond (primair) de functie heeft gewassen te voeden en te doen groeien (HR 24 september 1997, nr. 31953, BNB 1997/378). 's Hofs kennelijke oordeel dat het perceel niet die functie heeft, is - gelet op de in cassatie te eerbiedigen vaststelling dat het dient als ondergrond woning, ondergrond diverse bijgebouwen, erf en erfverharding, tuin - niet onbegrijpelijk. De eerste klacht kan derhalve niet tot cassatie leiden. 3.2. In rechtsoverweging 6.5 heeft het Hof geoordeeld dat voorbij gegaan moet worden aan het door belanghebbende overgelegde taxatierapport betreffende een berging met ondergrond omdat hierin een onjuiste waardepeildatum is aangehouden. Uit bedoeld taxatierapport blijkt dat dit is opgemaakt in februari 2000 en dat de opnamedatum in dezelfde maand is gelegen. De waarde per die datum is door de taxateur gesteld op f 51.000. In het taxatierapport wordt echter op generlei wijze (gemotiveerd) aangegeven welke waarde aan de berging moet worden toegekend per de peildatum 1 januari 1995. Kennelijk heeft het Hof geoordeeld dat de waarde per 1 januari 1995 evenmin met behulp van (voldoende betrouwbare) herrekening viel af te leiden uit het taxatierapport. Het Hof mocht hierin aanleiding vinden voorbij te gaan aan het taxatierapport. De derde klacht kan mitsdien niet tot cassatie leiden. 3.3. De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 5. Beslissing De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren J.W. van den Berge en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2002.