Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE4813

Datum uitspraak2002-06-27
Datum gepubliceerd2002-07-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000822-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 24-000822-01 Arrest d.d. 27 juni 2002 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden d.d. 20 september 2001 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], verschenen in persoon. Het vonnis waarvan beroep. De politierechter in de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens een misdrijf en overtredingen veroordeeld tot een straf en bijkomende straffen, één en ander als in het vonnis nader omschreven. Aanwending van het rechtsmiddel. De verdachte is d.d. 3 oktober 2001 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 13 juni 2002 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing op het hoger beroep. Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen. Telastelegging. Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen. Bewezenverklaring. (zie de aangehechte, uitgestreepte telastelegging) Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld sub 1 en sub 2 meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie. Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert respectievelijk op: het misdrijf: feit 1: Medeplegen van zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, meermalen gepleegd. en de overtreding: feit 2: Medeplegen van overtreding van artikel 2 van de Wet op de dierenbescherming. Strafbaarheid. Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van haar geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Strafmotivering. Het hof neemt bij de bepaling van na te melden hoofdstraf en na te melden bijkomende straffen in aanmerking: enerzijds: - de aard en de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan; - de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een onvoorwaardelijke geldboete van 226 euro, subsidiair 4 dagen hechtenis, met verbeurdverklaring van de mede onder verdachte inbeslaggenomen schapen en lammeren, één en ander ter zake van het sub 1 telastegelegde en met verbeurdverklaring van de mede onder verdachte inbeslaggenomen honden ter zake van het sub 2 telastegelegde; anderzijds: - de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 17 april 2002, waaruit blijkt, dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke als hiervoor bewezenverklaarde feiten is veroordeeld; - verdachtes financiële draagkracht voor zover deze ter 's hofs terechtzitting is gebleken; - de omstandigheid, dat het hof na te melden mede onder verdachte inbeslaggenomen dieren verbeurd zal verklaren; - de omstandigheid, dat het hof verdachtes mededader, met wie verdachte samenleeft en van wiens W.A.O.-uitkering zij afhankelijk is, voor de soortgelijke als hiervoor sub 1 bewezenverklaarde misdrijven zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke geldboete van 226 euro, subsidiair 4 dagen hechtenis. Verbeurdverklaring. Gezien de ernst van de hiervoor sub 1 en sub 2 bewezenverklaarde feiten dienen na te melden dieren te worden verbeurdverklaard. Deze dieren zijn daarvoor vatbaar. Immers, met betrekking tot de schapen en de lammeren - die blijkens de kennisgeving van inbeslagneming (bijlage 6 bij proces-verbaal (dossier) nummer SH/050400/1000) mede aan verdachte toebehoren - zijn de sub 1 bewezenverklaarde feiten begaan en met betrekking tot de honden - die blijkens voormelde kennisgeving van inbeslagneming mede aan verdachte toebehoren - is het sub 2 bewezenverklaarde feit begaan. Toepassing van wetsartikelen. Het hof heeft gelet op de artikelen 14a (oud), 14b, 14c, 23, 24, 24c, 33, 33a, 47, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 37, 121 en 122 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en de artikelen 2 en 5 van de Wet op de dierenbescherming. De uitspraak. HET HOF, RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende: verklaart het verdachte als voormeld sub 1 en sub 2 telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte [verdachte]: met betrekking tot de sub 1 bewezenverklaarde misdrijven: tot een geldboete van tweehonderdzesentwintig euro, met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van vier dagen zal worden toegepast; beveelt, dat de geldboete niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat veroordeelde voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; verklaart verbeurd de navolgende inbeslaggenomen voorwerpen: - 15 schapen; - 5 lammeren; met betrekking tot de sub 2 bewezenverklaarde overtreding: verklaart verbeurd de navolgende inbeslaggenomen voorwerpen: - 1 hond (Cocker Spaniel); - 29 honden (pups); gelast de teruggave aan [betrokkene], wonende te [adres betrokkene], van het navolgende inbeslaggenomen voorwerp: een Sint-Bernardshond; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld sub 1 en sub 2 meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij. Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Pruiksma, voorzitter, Van den Bergh en Slijper-Kuijper, in tegenwoordigheid van mevrouw Boersma als griffier, zijnde mr. Slijper-Kuijper voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen. Bijlage: Het proces-verbaal van de terechtzitting: Parketnummer: 24-000822-01 GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN (verkort) PROCES-VERBAAL TERECHTZITTING Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, economische kamer, op 13 juni 2002. Tegenwoordig: mrs. Pruiksma, vice-president, voorzitter, Van den Bergh en Slijper-Kuijper, raadsheren, Vermeulen, advocaat-generaal, en mevrouw Boersma, als griffier. De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen. De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres]. De voorzitter vermaant verdachte oplettend te zijn op hetgeen zij zal horen, en deelt haar mede dat zij niet tot antwoorden verplicht is. De advocaat-generaal draagt de zaak voor en legt een lijst over van de inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen. Het hof stelt, bij monde van de voorzitter, ambtshalve aan de orde de bevoegdheid van de eerste rechter, zijnde de economische politierechter en deelt daarbij - zakelijk weergegeven - mede: De aan verdachte telastegelegde feiten betreffen commune delicten, die de economische politierechter niet mocht behandelen en waarop die economische politierechter niet mocht beslissen. Verdachte deelt - zakelijk weergegeven - mede: Ik snap niet dat de eerste rechter onbevoegd zou zijn mijn zaak te behandelen en daarop te beslissen, gelet op het navolgende. Op 30 november 2000 zijn mijn levenspartner, genaamd [betrokkene], en ik in eerste aanleg verschenen, mijn levenspartner voornoemd in zijn zaak en ik in mijn zaak. Beide genoemde zaken zijn toen gelijktijdig zonder te voegen door een vrouwelijke rechter behandeld. Bij de behandeling van die twee zaken op genoemde datum heeft die vrouwelijke rechter mijn levenspartner voornoemd en mij uitgelegd, dat zij in de zaak van mijn levenspartner voornoemd optrad als economische politierechter en dat zij in mijn zaak optrad als politierechter. Na de behandeling van beide genoemde zaken op genoemde datum heeft die vrouwelijke rechter mijn levenspartner voornoemd en mij verteld, dat zij beide zaken aanhield tot 14 december 2000 voor het laten verrichten van nader onderzoek of het uitspreken van de vonnissen in beide genoemde zaken. Op de nadere terechtzitting van 14 december 2000 zijn zowel mijn levenspartner voornoemd als ik niet verschenen en zijn onze zaken voor onbepaalde tijd aangehouden voor het laten verrichten van nader onderzoek. Vervolgens zijn mijn levenspartner voornoemd en ik, ieder in onze eigen zaak, opgeroepen te verschijnen voor de terechtztting van 20 september 2001. Op 20 september 2001 zijn mijn levenspartner voornoemd en ik wederom verschenen en zijn onze zaken wederom gelijktijdig zonder te voegen behandeld door dezelfde vrouwelijke rechter, die onze zaken ook op 30 november 2000 had behandeld. Bij de behandeling van die twee zaken op 20 september 2001 heeft die vrouwelijke rechter mijn levenspartner voornoemd en mij wederom uitgelegd, dat zij in de zaak van mijn levenspartner voornoemd optrad als economische politierechter en dat zij in mijn zaak optrad als politierechter. Die vrouwelijke rechter heeft toen op 20 september 2001 in de zaak van mijn levenspartner voornoemd als economische politierechter vonnis gewezen en in mijn zaak als politierechter vonnis gewezen. De advocaat-generaal deelt - zakelijk weergegeven - mede: Op grond van de verklaring die verdachte zojuist heeft afgelegd, neem ik aan, dat de politierechter en niet de economische politierechter de zaak van verdachte heeft behandeld en daarop heeft beslist. Ik ben dan ook van mening dat niet sprake is van onbevoegdheid van de eerste rechter. De voorzitter deelt - zakelijk weergegeven - mede: Indien wordt aangenomen dat de politierechter en niet de economische politierechter de zaak van verdachte heeft behandeld en daarop heeft beslist, zou niet sprake zijn van onbevoegdheid van de eerste rechter. In dat geval zou het hoger beroep van verdachte door een commune kamer en niet door een economische kamer van dit hof moeten worden behandeld. Echter nu verdachte in hoger beroep is opgeroepen om heden te verschijnen voor de economische kamer van dit hof, zou, indien wordt aangenomen, dat de politierechter en niet de economische politierechter de zaak in eerste aanleg heeft behandeld en daarop heeft beslist, de economische kamer van dit hof onbevoegd zijn het hoger beroep van verdachte te behandelen. Aangezien de leden van dit hof eveneens zijn aangewezen om commune delicten te behandelen, is het, om proceseconomische redenen, mogelijk, dat de zaak heden toch kan worden afgedaan door de leden van dit hof, evenwel dan optredende niet als economische kamer maar als commune kamer, één en ander indien verdachte en de advocaat-generaal daarmee kunnen instemmen. Verdachte en de advocaat-generaal delen desgevraagd beiden mede, dat zij ermee instemmen, dat de zaak heden wordt afgedaan door de leden van het hof, optredende niet als economische kamer maar als commune kamer. Hierop schorst het hof het onderzoek, teneinde zich te beraden. Nadat het onderzoek ter terechtzitting is hervat, deelt het hof, bij monde van de voorzitter, - zakelijk weergegeven - mede: Op grond van de verklaring die verdachte heden heeft afgelegd, is het hof van oordeel, dat de politierechter en niet de economische politierechter de zaak van verdachte heeft behandeld en daarop heeft beslist, zodat niet sprake is van onbevoegdheid van de eerste rechter. In verband met het vorenstaande dient het hoger beroep van verdachte dan ook door een commune kamer en niet door een economische kamer van dit hof te worden behandeld. Nu verdachte echter in hoger beroep is opgeroepen om heden te verschijnen voor de economische kamer van dit hof, is die kamer, gelet op het vorenstaande, onbevoegd dat hoger beroep te behandelen. Aangezien de leden van dit hof eveneens zijn aangewezen om commune delicten te behandelen, verdachte en de advocaat-generaal daarmee hebben ingestemd en geen rechtsregel zich daartegen verzet, zullen de leden van dit hof om proceseconomische redenen heden als commune kamer optreden en de zaak als commune kamer behandelen. De verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld van het vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden d.d. 20 september 2001, wordt vervolgens in de gelegenheid gesteld mondeling haar bezwaren tegen dat vonnis op te geven. Zij geeft op het niet eens te zijn met de beslissing van verbeurdverklaring van de mede onder haar inbeslaggenomen honden en ten onrechte te zijn veroordeeld ter zake van het haar sub 1 telastegelegde. Aan verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het hof de uitspraak zal plaats vinden ter terechtzitting van 27 juni 2002 te 13.30 uur. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.