Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE4849

Datum uitspraak2002-07-03
Datum gepubliceerd2002-07-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200106353/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200106353/1. Datum uitspraak: 3 juli 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 19 november 2001 in het geding tussen: appellant en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. 1. Procesverloop Bij besluit van 3 april 1998 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de staatssecretaris) de aan appellant toegekende huursubsidie op grond van de Wet individuele huursubsidie (hierna: Wet IHS) voor het tijdvak 1995/1996 van ƒ 3564,00/€ 1617,27 gewijzigd in ƒ 1344,00/€ 609,88 en bepaald dat ƒ 2220,00/€ 1007,39 moet worden terugbetaald. Bij besluit van 4 maart 1999 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 19 november 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 7 maart 2002 heeft de staatssecretaris een memorie van antwoord ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2002, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M. Piras, gemachtigde, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De rechtbank is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen. Anders dan hetgeen appellant heeft betoogd, leidt het feit dat artikel 10, vijfde lid, van de Wet IHS in de Huursubsidiewet (inwerkingtreding 1 juli 1997) niet meer is teruggekomen, niet tot een ander oordeel, nu in artikel 55 Huursubsidiewet immers wordt bepaald dat op subsidietijdvakken die zijn aangevangen onder de werking van de Wet IHS de daarop vóór de inwerkingtreding van de Huursubsidiewet geldende bepalingen van toepassing blijven. Ook voor hetgeen appellant stelt met betrekking tot de te hanteren vermenigvuldigingsfactor, is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen steun in de wet te vinden. De in artikel 10, eerste lid, Wet IHS genoemde factoren zijn slechts van toepassing indien voor de toepassing van de huursubsidietabellen het inkomen van het aan 1 juli voorafgaande kalenderjaar in aanmerking wordt genomen en niet, zoals in dit geval, het inkomen van het op 1 juli lopende kalenderjaar. Bij het gebruik maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 10, vijfde lid, van de Wet IHS, moest de minister, zoals in dit artikel is bepaald de bijdrage nader vaststellen met inachtneming van het totale inkomen van het op 1 juli lopende kalenderjaar. 2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schothorst, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk w.g. Schothorst Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2002 229-420.