
Jurisprudentie
AE4864
Datum uitspraak2002-07-03
Datum gepubliceerd2002-07-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200101387/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-07-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200101387/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
200101387/1.
Datum uitspraak: 3 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en naaste omgeving", gevestigd te Buggenum, en anderen,
appellanten,
en
gedeputeerde staten van Limburg,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2001 hebben verweerders met toepassing van paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht het verzoek van appellanten om intrekking van alle krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunningen voor het Maascentralecomplex op het adres Roermondseweg 55 te Haelen in te trekken, afgewezen. Dit aangehechte besluit is op 8 februari 2001 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 20 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door ing. J.J. Balendonck, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “NUON Power Buggenum B.V.”, vertegenwoordigd door mr. C.H. Blanksma, advocaat te Amsterdam, als partij daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten voeren, kort weergegeven, aan dat de oorspronkelijke houdster van de voor het Maascentralecomplex verleende milieuvergunningen niet meer bestaat en dat die vergunningen niet zijn overgegaan op de huidige drijver van de inrichting. Daarnaast hebben verweerders volgens appellanten ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 8.22 van de Wet milieubeheer.
2.2. De beroepsgronden van appellanten zijn gelijk aan de tegen het ontwerp van het besluit ingediende bedenkingen. In de considerans van het bestreden besluit zijn verweerders gemotiveerd ingegaan op deze bedenkingen. Noch uit de stukken, noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist is.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.P.H. Donner, Voorzitter, en mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd en mr. J.R. Schaafsma, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Donner w.g. Kuipers
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2002
271-355.

