
Jurisprudentie
AE5191
Datum uitspraak2002-04-09
Datum gepubliceerd2002-07-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 01/380
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-07-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 01/380
Statusgepubliceerd
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Reg. nr: SBR 01/380
UITSPRAAK van de rechtbank Utrecht, meervoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in het geding tussen:
[eiseres],
wonende te [adres],
e i s e r e s,
en
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) als rechtsopvolger van het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv),
gevestigd te Amsterdam,
v e r w e e r d e r.
____________________________________________________________________
1. INLEIDING
Op 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) in werking getreden. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Invoeringswet Wet SUWI geldt een besluit dat door een uitvoeringsinstelling namens het Lisv is genomen als een besluit van het UWV. Voorts is in artikel 11 van de Invoeringswet Wet SUWI bepaald dat het UWV bij bestuursrechtelijke procedures in de plaats treedt van het Lisv. In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 15 december 1999 heeft verweerder aan eiseres met ingang van 1 november 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 19 januari 2001, waarbij verweerder de bezwaren tegen het besluit van 15 december 1999 gegrond heeft verklaard en aan haar met ingang van 1 november 1999 een WAO-uitkering heeft toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
Het geding is behandeld te zitting van 14 maart 2002 waar eiseres, zoals tevoren schriftelijk is meegedeeld, niet is verschenen. Verweerder, ambtshalve opgeroepen, is verschenen bij gemachtigde mr. F.A.M. Delfgaauw, werkzaam bij verweerder.
2. OVERWEGINGEN
Feiten
Eiseres, geboren op [geboortedatum], is sedert 1 december 1989 werkzaam geweest als [functie], voor 14 uur per week. Zij werkte regelmatig als invalkracht als gevolg waarvan haar werkweek gemiddeld 24 uur bedroeg. Op 16 oktober 1998 is zij voor dit werk uitgevallen vanwege psychische klachten.
Ten behoeve van de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO heeft de verzekeringsarts C.M.H.J. Lamberti op 11 november 1999, op basis van de bij eiseres afgenomen anamnese en eigen onderzoeksbevindingen, de diagnose surmenage gesteld. Deze verzekeringsarts acht eiseres in staat 18 uur per week passende arbeid te verrichten. Bij deze arbeid mag er geen continu hoge druk of een onduidelijke structuur zijn en voorts geen hectiek, geen onregelmatigheid en geen directe zorg voor derden. Conflicthantering en conflicterende functie-eisen mogen geen hoofdbestanddeel van het werk vormen. Bovendien mag het werk niet rugbelastend zijn. In het formulier Functie informatie systeem (Fis-scoreformulier) heeft de verzekeringsarts, rekening houdend met deze beperkingen, de belastbaarheid van eiseres aangegeven.
In het rapport van 7 juli 2000 heeft de arbeidsdeskundige voor eiseres passende functies geselecteerd. Uitgaande van deze functies heeft de arbeidsdeskundige berekend dat het verlies aan verdiencapaciteit 31% bedraagt.
Bij besluit van 15 december 1999 heeft verweerder aan eiseres met ingang van 1 november 1999 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Naar aanleiding van het bezwaar tegen het besluit van 15 december 1999 heeft de bezwaarverzekeringsarts B.J. Starink in het rapport van 12 augustus 2000, na kennisname van het rapport van de verzekeringsarts en de door eiseres overgelegde informatie van
4 mei 2000 van de huisarts, van 4 mei 2000 van de fysiotherapeut en van 26 mei 2000 van de maatschappelijk werker, geconcludeerd dat de door de verzekeringsarts aangenomen beperkingen geheel in overeenstemming zijn met het ziektebeeld en het klachtenpatroon van eiseres. De bezwaarverzekeringsarts merkt daarbij op dat de stelling van eiseres dat zij slechts in staat zou zijn drie ochtenden per week te werken niet is onderbouwd.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 24 oktober 2000 geconcludeerd dat de primaire arbeidsdeskundige bij de berekening van het verlies aan verdiencapaciteit van eiseres ten onrechte is uitgegaan van 24 uur per week, het aantal uren dat eiseres werkzaam was in haar maatgevende functie. De bezwaararbeidsdeskundige heeft berekend dat het verlies aan verdiencapaciteit van eiseres, rekening houdend met het feit dat zij op medische gronden tot maximaal 18 uur per week belastbaar is, 48,55%
bedraagt, zodat zij ingedeeld moet worden in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%.
Bij brief van 21 december 2000 heeft eiseres een reactie gegeven op de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, de bezwaren van eiseres gegrond verklaard en haar met ingang van 1 november 1999 ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%.
Standpunten van partijen
In beroep voert eiseres aan dat zij een contract had voor 24 uur per week en daarnaast meeruren maakte tot een maximum van zeven hele dagen in de week. Verweerder is volgens eiseres ten onrechte uitgegaan van een werkweek van 14 uur met daarnaast meeruren tot 22 uur per week. Voorts acht eiseres zich maximaal belastbaar voor 12 uur per week, verdeeld over drie ochtenden. Zij wijst er daarbij op dat zij zelfs niet in staat was op vier dagen per week gedurende anderhalf uur per dag mee te lopen met de postbesteller. Eiseres stelt dat verweerder ongemotiveerd voorbij is gegaan aan de door haar in de bezwaarprocedure overgelegde verklaringen van haar huisarts, fysiotherapeut en maatschappelijk werker. De bezwaarverzekeringsarts heeft verzuimd eiseres op te roepen voor een lichamelijk onderzoek of een gesprek. Eiseres wijst erop dat zij in de bezwaarprocedure een groot aantal klachten naar voren heeft gebracht. Als gevolg van het samenspel van al deze klachten heeft zij veel rust nodig, zodat het voor haar niet mogelijk is om 18 uur per week te werken. Niet is gebleken dat de bezwaarverzekeringsarts deze klachten in de beoordeling heeft meegenomen. Voorts stelt eiseres dat bij het opstellen van het Fis-scoreformulier geen rekening is gehouden met het feit dat zij niet kan bukken en dat zij vanwege spanningen in haar nek geen 15 minuten aaneengesloten gebogen kan werken. Bovendien is zij beperkt met betrekking tot het gebruik van haar rechter onderarm.
De functie van verkooptelefonist is volgens eiseres niet geschikt voor haar, omdat ze lijdt aan telefoonangst. In deze functie moet voortdurend worden gepresteerd en is sprake van werkdruk en stress vanwege het werken op basis van een tijdschema. Deze functie vergt bovendien voortdurend contact met mensen. Daartoe acht eiseres zich niet in staat vanwege haar problemen met het stellen van grenzen.
De functie gegevensbewerker is volgens eiseres niet geschikt voor haar, omdat ze geen enkele ervaring heeft met computers. Zij heeft een cursus moeten afbreken, omdat het werken met de computer leidt tot migraine en misselijkheid.
Eiseres is van mening dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door, alvorens een besluit op bezwaar te nemen, haar schriftelijke opmerkingen naar aanleiding van de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige niet voor te leggen aan deze adviseurs. Eiseres is van mening dat zij voor de uitoefening van haar dagelijkse werkzaamheden iedere dag zoveel bedrust nodig heeft en dat zij in het dagelijks leven in psychisch en lichamelijk opzicht dermate afhankelijk is, dat op haar de standaard 'geen benutbare mogelijkheden' van toepassing is, zodat zij 80 tot 100% arbeidsongeschikt moet worden geacht.
In een brief van 16 augustus 2001 aan de rechtbank merkt eiseres op dat bij de berekening van het dagloon ten onrechte de eindejaarsuitkering van f 319,70 niet is meegenomen. Voorts wijst eiseres erop dat het rapport van de arbeidsdeskundige van 6 december 1999 een bedrag van f 5.448,26 vermeldt voor onregelmatigheidstoeslag (ORT), hetgeen resulteert in een bedrag van f 20,11 per dag, terwijl bij de berekening van het dagloon is uitgegaan van een bedrag van f 19,674.
Verweerder stelt zich op het standpunt - onder verwijzing naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige - dat voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van eiseres en dat zij met deze beperkingen in staat moet worden geacht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies uit te oefenen.
Beoordeling van het geschil
Bij de beantwoording van de vraag of iemand arbeidsongeschikt is zijn met name twee factoren van belang, te weten:
- of betrokkene medische beperkingen heeft en zo ja,
- of hij/zij als gevolg daarvan geheel of voor een deel niet in staat is zich met algemeen aanvaarde arbeid een inkomen als voorheen te verwerven.
Met betrekking tot het medische aspect van de schatting overweegt de rechtbank het volgende.
Blijkens het rapport van 11 november 1999 heeft de verzekeringsarts kennisgenomen van de door eiseres tijdens dit onderzoek geuite klachten van moeheid, slecht slapen, spanningsklachten van nek en schouders, pijnklachten van de rechterarm, paniekaanvallen, hyperventilatie, hoofdpijn, visusstoornissen, braakneigingen en paraesthesieën in de rechter gelaatshelft en de rechterhand. Daarnaast vermeldt deze rapportage dat eiseres recidiverende lage rugklachten heeft en af en toe een hoge bloeddruk en hartritmestoornissen. Blijkens deze rapportage bezocht eiseres destijds incidenteel de huisarts, volgde zij bij de fysiotherapie de cursus 'omgaan met spanningen' en had zij contact met het maatschappelijk werk. Voorts geeft de verzekeringsarts een korte weergave van de rapportage van de bedrijfsarts. De bezwaarverzekeringsarts heeft zijn standpunt dat voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van eiseres gebaseerd op deze informatie van de verzekeringsarts en de door de behandelaars van eiseres verstrekte informatie. De rechtbank stelt vast dat de bevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts - inhoudende dat eiseres met name beperkingen ondervindt door de surmenageklachten en dat het bij de door eiseres ervaren klachten duidelijk gaat om aan haar surmenageproblematiek gerelateerde spanningsklachten - overeenstemmen met de informatie van de fysiotherapeut en de maatschappelijk werker. Naar het oordeel van de rechtbank is de informatie van de huisarts niet van dien aard dat de bezwaarverzekeringsarts op grond daarvan een aanvullend lichamelijk onderzoek had behoren uit te voeren of de huisarts om nadere informatie had dienen te vragen. De rechtbank ziet geen aanleiding het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat lichamelijk onderzoek bij surmenageproblematiek niet is geïndiceerd voor onjuist te houden. Dit standpunt stemt overeen met de standaard onderzoeksmethoden bij psychische stoornissen (Tica mededeling van 20 februari 1997, M97.23). Volgens deze standaard bestaat het onderzoek in de eerste plaats uit dossieronderzoek, een beoordelingsgesprek, het dagverhaal, de anamnese en een psychiatrisch onderzoek in engere zin naar de actuele psychische toestand van betrokkene. Gericht lichamelijk onderzoek wordt volgens deze standaard slechts uitgevoerd als aanvullende methode indien het bestaan wordt vermoed van een fysiek beperkende somatische aandoening.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat in het geval van eiseres niet gezegd kan worden dat sprake is van een onzorgvuldig uitgevoerd medisch onderzoek. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat bij het opstellen van het belastbaarheidspatroon onvoldoende rekening zou zijn gehouden met de beperkingen van eiseres. De rechtbank heeft daarbij doorslaggevende betekenis toegekend aan de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 20 april 2001 waarin deze aangeeft dat de fysieke beperkingen zijn gesteld om de totale energetische belasting niet te hoog te laten oplopen en dat de beperking van de belastbaarheid tot maximaal 18 uur per week, verspreid over alle dagen van de week, voldoende mogelijkheid biedt om na het werk te herstellen.
Met betrekking tot het arbeidskundige aspect van de schatting overweegt de rechtbank het volgende.
Aan de schatting zijn de functies advertentie-acquisiteur (functiebestandscode (verder fb-code) 4722), samensteller (fb-code 8538) en gegevensbewerker (fb-code 3992) ten grondslag gelegd. In het Fis-scoreformulier is aangegeven dat eiseres op punt 28 (psychisch belastende factoren) beperkt wordt geacht op de aspecten werken onder tijdsdruk (28A), conflicterende functie-eisen (28D) en conflicthantering (28E). Als toelichting is bij punt 28A vermeld: "geen continu hoge druk, geen hectiek", bij punt 28D: "duidelijke structuur" en bij punt 28E: "geen hoofdbestanddeel".
Bij de functies verkooptelefonist en verkoper binnendienst, die behoren tot fb-code 4722, is blijkens de verwoording functiebelasting sprake van - onder meer - aanmerkelijke tijdsdruk. Blijkens de toelichting bij dit punt gaat het bij de functie van verkooptelefonist om aanmerkelijke tijdsdruk die geregeld en dan hele dagen voorkomt en bij de functie verkoper binnendienst om het halen van een deadline om 14.00 uur. De verwijzing van de verzekeringsarts naar het Fis-scoreformulier en de opmerking dat de druk ligt binnen de grenzen en dat geen sprake is van hectiek acht de rechtbank te algemeen en te weinig toegespitst op de inhoud van de functie en de mogelijkheden van eiseres. De rechtbank is er dan ook niet van overtuigd geraakt dat de belastbaarheid van eiseres op het aspect werken onder tijdsdruk bij deze functies niet wordt overschreden.
Bij de functies gegevensbewerker, die behoren tot fb-code 3992, is zitten gedurende vrijwel de gehele werkdag 2 uur aaneengesloten vereist. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in het rapport van 24 oktober 2000 aangegeven dat de overschrijding op dit aspect niet relevant is aangezien het mogelijk is van houding te veranderen en staan en lopen af te wisselen. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee - nog daargelaten dat uit de rapportage niet is gebleken dat ook de (bezwaar)verzekeringsarts zich hierover een oordeel heeft gevormd - onvoldoende gemotiveerd dat deze functie, ondanks de overschrijding van haar belastbaarheid op dit aspect, geschikt is voor eiseres. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat eiseres blijkens de verwoording belastbaarheid in staat wordt geacht gedurende de gehele werkdag één uur aaneengesloten te zitten. De belasting bij de zojuist genoemde functies op dit aspect is dus het dubbele van waar eiseres toe in staat wordt geacht. Uit de toevoeging in het Fis-scoreformulier dat afwisseling mogelijk moet zijn tussen staan, lopen en zitten, leidt de rechtbank bovendien af dat bij de beoordeling dat eiseres in staat moet worden geacht gedurende één uur achtereen te zitten de afwisseling met staan en lopen reeds is betrokken.
Bij de functies gegevensbewerker is voorts - voor zover hier relevant - punt 28A met een asterisk gemarkeerd. Hoewel in de verwoordingen functiebelasting bij dit punt wordt toegelicht dat werken onder tijdsdruk incidenteel voorkomt, acht de rechtbank door de enkele verwijzing naar het Fis-scoreformulier onvoldoende gemotiveerd dat deze functies, ondanks de beperkingen van eiseres op dit aspect, toch geschikt zijn voor haar.
Gelet op het vorenstaande kunnen de functies uit de fb-code 4722 en fb-code 3992 niet aan de schatting ten grondslag worden gelegd, zodat slechts de functie samensteller resteert. Op grond hiervan moet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit op een ondeugdelijke arbeidskundige grondslag berust en wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking komt.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit ook vanwege de door verweerder gehanteerde schattingsmethode, waarbij zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven het Besluit uurloonschatting 1999 (Lisv-Besluit van 11 februari 1999, Stcrt. 1999, 40) is gevolgd, als ondeugdelijk worden bestempeld. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank gaat er vanuit - evenals verweerder in het besluit op bezwaar - dat voor eiseres een medische urenbeperking van 18 uur per week geldt.
Blijkens de arbeidsmogelijkhedenlijst vertegenwoordigt fb-code 4722 88 arbeidsplaatsen, waarvan de functie verkooptelefonist in een omvang van 34 uur per week 85 arbeidsplaatsen vertegenwoordigt en de functie verkoper binnendienst in een omvang van 20 uur per week, drie arbeidsplaatsen. De fb-code 8538 vertegenwoordigt zeven arbeidsplaatsen, waarvan de functie samensteller printplaten in een omvang van 38 uur per week vier arbeidsplaatsen vertegenwoordigt en de functie samensteller printplaten in een urenomvang van 19 uur per week drie arbeidsplaatsen. De fb-code 3992 vertegenwoordigt elf arbeidsplaatsen, waarvan de functie gegevensbewerker in een omvang van 36 uur per week zeven arbeidsplaatsen vertegenwoordigt en de functie gegevensbewerker in een omvang van 18 uur per week vier arbeidsplaatsen.
De rechtbank stelt vast dat bij het selecteren van de functies, overeenkomstig stap 5 in samenhang met stap 2 van de bijlage bij het Besluit uurloonschatting 1999, in de eerste plaats een bandbreedte is toegepast waarbij is uitgegaan van de medische urenbeperking van 18 uur + 4 uur. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige, aangezien de binnen de bandbreedte vallende geselecteerde functies niet genoeg arbeidsplaatsen vertegenwoordigen, het aantal arbeidsplaatsen aangevuld door binnen de fb-code functies te selecteren met een urenomvang van 34, 38 respectievelijk 36 uur.
Naar het oordeel van de rechtbank is de toepassing van een bandbreedte in gevallen waarin sprake is van een medische urenbeperking niet in overeenstemming met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De rechtbank verwijst daartoe naar de uitspraak van de CRvB van 20 april 1999, USZ 1999/163, waarin de CRvB heeft overwogen dat volgens zijn vaste jurisprudentie bij een verzekerde die op medische gronden is aangewezen op deeltijdarbeid moet komen vast te staan dat de urenomvang van de bij de schatting in aanmerking te nemen arbeid de voor de verzekerde geldende beperkte arbeidsduur niet overschrijdt. Anders dan bij de willekeurige deeltijdwerker is de omvang van de in aanmerking komende deeltijdarbeid bij een dergelijke verzekerde geen arbeidsmarktfactor - namelijk het resultaat van vrij overleg van werkgever en werknemer over de omvang van de overeen te komen arbeid, welke factor bij de schatting buiten beschouwing moet blijven - maar een gegeven dat voortvloeit uit de beperkte belastbaarheid van de medische deeltijder. Daar mag niet zonder goede grond van worden afgeweken. Hiervan uitgaande dienen volgens de CRvB voor een medische deeltijdwerker functies te worden geselecteerd waarvan vaststaat dat de maximale belasting uitgedrukt in uren de belastbaarheid van de verzekerde niet overschrijdt. Weliswaar waren op de datum in geding waar deze uitspraak van de CRvB op ziet de bepalingen van het Schattingsbesluit van toepassing, maar nu de CRvB in die uitspraak een principieel oordeel heeft gegeven over de wijze waarop bij het selecteren van functies rekening dient te worden gehouden met het aantal uren waarop de betrokkene maximaal belast mag worden, acht de rechtbank de in die uitspraak weergegeven strikte benadering ook van toepassing bij een schatting die is gebaseerd op het met ingang van 31 december 1997 in werking getreden Schattingsbesluit WAO, Waz, Wajong.
Ook het feit dat het aanvullen van het aantal arbeidsplaatsen met functies met een urenomvang die groter is dan de bandbreedte in overeenstemming is met het Besluit uurloonschatting 1999, neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat deze werkwijze in dit geval in strijd is met de hiervoor weergegeven jurisprudentie van de CRvB. De rechtbank wijst daartoe op de hiervoor genoemde uitspraak van de CRvB waarin deze heeft geoordeeld dat niet valt in te zien dat de voor de medische deeltijder geselecteerde functies wat het aantal arbeidsplaatsen betreft niet zouden hoeven te beantwoorden aan hetgeen daaromtrent in artikel 3 van het Schattingsbesluit is bepaald en dat noch in de WAO, noch in het Schattingsbesluit steun valt te vinden voor het standpunt dat voor medische deeltijdwerkers niet zou gelden dat de resterende verdiencapaciteit wordt bepaald aan de hand van tenminste drie functies die tezamen tenminste 30 arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat het in artikel 9 van het Schattingsbesluit WAO, Waz en Wajong voorgeschreven aantal arbeidsplaatsen niet gewijzigd is ten opzichte van artikel 3 van het Schattingsbesluit waar de uitspraak van de CRvB op ziet.
De omstandigheid dat bij de berekening van het verlies aan verdiencapaciteit op het mediane loon van de geselecteerde functies een reductiefactor is toegepast, waarbij rekening wordt gehouden met de medische urenbeperking van 18 uur en met de functies met een grotere urenomvang dan de bandbreedte, kan aan het vorenstaande niet afdoen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het gebrek dat functies zijn geselecteerd die de voor eiseres geldende arbeidsduur van 18 uur per week overschrijden niet worden geheeld door een correctie toe te passen op de loonwaarde van die functies.
Op grond van het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat de aan eiseres voorgehouden functies niet aan de schatting ten grondslag kunnen worden gelegd, zodat het bestreden besluit ook op deze grond voor vernietiging in aanmerking komt.
Gelet op het vorenoverwogene komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de grieven van eiseres dat verweerder bij de beoordeling niet is uitgegaan van het door haar gewoonlijk per week gewerkte aantal uren en de - overigens in een zeer laat stadium in de procedure ingebrachte - opmerkingen met betrekking tot de berekening van het dagloon.
Op grond van het vorenstaande is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 322,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
De rechtbank beslist als volgt
3. BESLISSING.
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht ad f 60 (€ 27,23) vergoedt,
veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres in dit geding ten bedrage van €322,-.
Aldus vastgesteld door mr. J. Barkel- van Berchum als voorzitter en mr. G.C. van Gelein Vitringa en mr. drs. R. in ´t Veld als leden, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2002.
De griffier: de voorzitter van de meervoudige kamer:
mr. S. Meurs mr. J. Barkel- van Berchum
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

