Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE5374

Datum uitspraak2002-07-17
Datum gepubliceerd2002-07-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200106354/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200106354/1. Datum uitspraak: 17 juli 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 7 november 2001 in het geding tussen: appellant en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 mei 2000 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) verstrekking van de door appellant gevraagde informatie geweigerd. Bij besluit van 2 februari 2001 heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 7 november 2001, verzonden op 22 november 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 24 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 4 maart 2002 heeft de minister een memorie van antwoord ingediend. De minister heeft informatie verstrekt ten aanzien waarvan hij om geheimhouding ingevolge artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft verzocht. Appellant heeft aan de Afdeling toestemming verleend om mede op basis van de geheime stukken uitspraak te doen. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2002, waar appellant in persoon en de minister, vertegenwoordigd door mr. S.H.G. van Zanten, ambtenaar van het ministerie, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11 van de Wob. Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden. 2.2. Met inachtneming van haar uitspraak van 14 december 1998, gepubliceerd in AB 1999/93, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de minister in geval van een verzoek om mee te delen of er gegevens over appellant zijn verzameld, geen informatie behoeft te verstrekken die zicht kan bieden op de bronnen en de werkwijze, alsmede op het actuele kennisniveau van de BVD, omdat dit de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden. Het oordeel van de rechtbank dat de minister kan weigeren te vermelden of die gegevens er wel of niet zijn, omdat ook met een ontkennend antwoord iets wordt gezegd over het actuele kennisniveau van de BVD is voorts niet onjuist. Gelet op het voorgaande, is de Afdeling van oordeel dat de minister terecht ten aanzien van de door appellant gevraagde informatie een beroep heeft gedaan op de weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wob. 2.3. Voor heropening van het onderzoek als door appellant verzocht is geen aanleiding, aangezien de Afdeling niet vermag in te zien dat verklaringen van de opgegeven getuigen aan haar oordeel kunnen afdoen. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat. w.g. Van der Does w.g. Zwemstra Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002 91-402.