Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE5414

Datum uitspraak2002-07-17
Datum gepubliceerd2002-07-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200200207/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200200207/1. Datum uitspraak: 17 juli 2002. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en burgemeester en wethouders van Meijel, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 20 december 2001, kenmerk 19-01 WM, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een paardenhouderij op het perceel [locatie]. Dit aangehechte besluit is op 4 januari 2002 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 9 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 18 februari 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2002, waar verweerders, vertegenwoordigd door drs. P.J.H.A.M. Kuijpers, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij vergunninghouder, in persoon, daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. De bij het bestreden besluit verleende revisievergunning heeft betrekking op het houden van 35 paarden ouder dan drie jaar. 2.2. Appellante heeft zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de tegen het ontwerp van het besluit ingebrachte bedenkingen. In de considerans van het bestreden besluit zijn verweerders ingegaan op deze bedenkingen. Appellante heeft noch in het beroepschrift, noch in haar nadere stukken redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Ook voor het overige is niet gebleken dat die weerlegging van de bedenkingen onjuist zou zijn. 2.3. Het beroep is ongegrond. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat. w.g. Boll w.g. Den Broeder Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002. 187-373.