Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE5452

Datum uitspraak2002-07-17
Datum gepubliceerd2002-07-17
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200104276/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200104276/1. Datum uitspraak: 17 juli 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], h.o.d.n. Kapsalon Extravaganzaz Haircenter, wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 20 juni 2001 in het geding tussen: appellant en burgemeester en wethouders van Margraten. 1. Procesverloop Bij besluit van 10 januari 2001 hebben burgemeester en wethouders van Margraten (hierna: burgemeester en wethouders) appellant krachtens artikel 19 van de Woningwet, onder oplegging van een dwangsom, aangeschreven de voor- en zijgevels van het pand, gelegen aan de [locatie] te [plaats], te voorzien van een verflaag die niet in ernstige mate strijdig is met de redelijke eisen der welstand. Bij besluit van 6 juni 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Intergemeentelijke Adviescommissie Bezwaar- en Beroepschriften van 26 april 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 20 juni 2001, verzonden op 20 juli 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Maastricht (hierna: de president) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 28 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 11 december 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde] zijn verschenen. Burgemeester en wethouders hebben zich met kennisgeving niet ter zitting doen vertegenwoordigen. 2. Overwegingen 2.1. Het geschil betreft de aanschrijving de kleurstelling (lavendel-blauw) van het schilderwerk van het pand aan de [locatie] te [plaats] te wijzigen. 2.2. Ingevolge artikel 19 van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders, indien het uiterlijk van een bouwwerk of standplaats, voor het bouwen waarvan bouwvergunning, als bedoeld in artikel 40, eerste lid, is verleend, in ernstige mate strijdig is met redelijke eisen van welstand, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, degene, die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het opheffen van die strijdigheid bevoegd is, aanschrijven binnen een door hen te bepalen termijn de door hen aan te geven daartoe strekkende voorzieningen te treffen. 2.3. Het betoog van appellant dat de rechtbank ten onrechte de beslissing op bezwaar heeft getoetst aan artikel 12 van de Woningwet – strijd met redelijke eisen van welstand - in plaats van aan artikel 19 van de Woningwet – in ernstige mate in strijd met de redelijke eisen van welstand -, welk artikel aan de onderhavige aanschrijving ten grondslag is gelegd en bij dat besluit is gehandhaafd, is juist. De Afdeling ziet om navolgende redenen evenwel geen grond de aangevallen uitspraak te vernietigen. 2.4. De kleurstelling van het schilderwerk is tweemaal voorwerp van bespreking geweest bij de Welstands- en Monumentencommissie, District Mergelland. Op 31 augustus 2000 en op 2 oktober 2000 heeft deze welstandscommissie negatief geadviseerd ten aanzien van de onderhavige kleurstelling. Vervolgens hebben burgemeester en wethouders nader advies ingewonnen bij de Welstandscommissie van Brunssum. Ook deze commissie heeft in haar advies van 24 november 2000 geoordeeld dat de door appellant toegepaste kleur in ernstige mate strijdig is met redelijke eisen van welstand. 2.5. De Afdeling is van oordeel dat de adviezen van de hiervoor genoemde welstandscommissies door burgemeester en wethouders aan hun beslissing op bezwaar ten grondslag mochten worden gelegd. Niet is gebleken dat deze adviezen op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, dan wel op onjuiste gronden berusten. Dat appellant niet vóór het uitbrengen van het welstandsadvies van 24 november 2000 door de Welstandscommissie Brunssum is gehoord, maakt dit niet anders. De leden van deze commissie waren blijkens hun advies, dat het karakter had van een second-opinion, met de situatie ter plaatse goed bekend en hebben hun advies mede gegrond op het van pand van appellant aanwezige fotomateriaal waarop de litigieuze verflaag duidelijk zichtbaar is. Appellant heeft ook geen tegenadvies van een deskundige overgelegd. 2.6. Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat burgemeester en wethouders bevoegd waren tot aanschrijving op grond van artikel 19 van de Woningwet. 2.7. Indien een bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand kan alleen in bijzondere gevallen van handhavend optreden worden afgezien. Van een dergelijk geval is de Afdeling niet gebleken. 2.8. Het betoog van appellant dat uit de aanschrijving onvoldoende blijkt hoe hij kan voldoen aan de opgelegd last, faalt. Het enkele feit dat niet is aangegeven in welke kleur het pand moet worden (over)geschilderd, leidt niet tot deze conclusie. De in verband daarmee gedane suggestie om in overleg te treden met de welstandscommissie, is, anders dan appellant meent, niet aan te merken als een (niet-geoorloofde) preventieve welstandstoetsing. 2.9. De rechtbank heeft derhalve terecht, zij het op onjuiste gronden, geoordeeld dat de beslissing op bezwaar in stand kan blijven en dat het daartegen gerichte beroep ongegrond moet worden verklaard. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van gronden. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen termen. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat. w.g. Bijloos w.g. van Roosmalen Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002 53-406.