Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE5606

Datum uitspraak2002-07-23
Datum gepubliceerd2002-07-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000933-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 24-000933-01 Arrest d.d. 23 juli 2002 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden d.d. 25 oktober 2001 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei, Holstmeerweg 7 8936 AS Leeuwarden, verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. K.J. Meijer, advocaat te St. ANNAPAROCHIE. Het vonnis waarvan beroep. De arrondissementsrechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, één en ander als in het vonnis nader omschreven. Aanwending van het rechtsmiddel. De verdachte is d.d. 8 november 2001 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 9 juli 2002 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing op het hoger beroep. Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen. Telastelegging. Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen. Het hof leest in regel 3 "Unit G" verbeterd in "Unit G 74", zijnde hier sprake van een kennelijke misslag, door verbeterde lezing waarvan verdachte niet in zijn - door de dagvaarding beschermde - belang kan zijn geschaad. Beslissing op het verzoek tot het horen van getuigen. De tegen de terechtzitting opgeroepen getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zijn - even als ter eerdere zitting van 22 april 2002 - niet ter terechtzitting verschenen. Ter zitting heeft de raadsman geen afstand gedaan van het horen van bovengenoemde getuigen, doch hij achtte het horen - gelijk de advocaat-generaal - onhaalbaar nu beide getuigen onvindbaar zijn. Het hof heeft de beslissing tot het wel of niet aanhouden van het onderzoek - met (stilzwijgende) instemming van de raadsman en de advocaat-generaal - uitgesteld tot het beraad in raadkamer na het sluiten van het onderzoek. In raadkamer is het hof tot het oordeel gekomen dat het onaannemelijk is dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zullen verschijnen, nu zij onvindbaar zijn en derhalve niet kunnen worden opgeroepen om ter zitting te verschijnen. Gelet op het voorgaande wijst het hof het verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] af. Bewezenverklaring. Het hof acht ten aanzien van verdachte bewezen dat hij op 23 januari 2001, te Dokkum, in de gemeente Dongeradeel, opzettelijk brand heeft gesticht in een beneden verdieping van Unit G van het Asielzoekerscentrum te weten in (slaap)kamer 4 van Unit G 74, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (in genoemde kamer) een gedeelte van de vloer en een doos met papier besprenkeld met benzine, althans een brandbare vloeistof en vervolgens met een aansteker (een prop) papier in brand gestoken en vervolgens hiermee die (besprenkelde) doos met papier in brand gestoken, ten gevolge waarvan die slaapkamer en de andere (slaap)kamers van Unit G zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inventaris(sen) in Unit G en de belendende (andere) woonunits van het Asielzoekerscentrum en levensgevaar voor de in Unit G verblijvende personen en de in andere units verblijvende personen, te duchten was. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie. Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert op het misdrijf: Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is. Strafbaarheid. Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Strafmotivering. In zijn algemeenheid dient aan een verdachte, die zich schuldig maakt aan een bewezenverklaard feit als het onderhavige, gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, uit een oogpunt van normhandhaving, tot effening van de schade die verdachte door het bewezenverklaarde feit aan de rechtsorde heeft toegebracht en overeenkomstig de straf die het hof voor het feit in de onderhavige omstandigheden van het geval pleegt op te leggen, in beginsel een vrijheidsstraf te worden opgelegd en wel van lange duur. Verdachte heeft immers opzettelijk in zijn slaapkamer in het asielzoekerscentrum een doos met papier in brand gestoken, waarna een grote uitslaande brand is ontstaan. Door dit handelen van verdachte zijn andere bewoners van het asielzoekerscentrum in levensgevaar komen te verkeren en is een (groot) deel van de inventaris en de gebouwen van het asielzoekerscentrum afgebrand danwel ernstig beschadigd. Het hof acht dit een zeer kwalijke zaak. Hieraan doet niet af hetgeen door en namens verdachte is aangevoerd met betrekking tot diens persoonlijke omstandigheden, te weten dat verdachte enkel zichzelf van het leven wilde beroven doch, volgens eigen zeggen, niet de intentie had anderen in gevaar te brengen. Tegenover het vorenoverwogene staat hetgeen is gebleken uit het psychologisch rapport d.d. 1 oktober 2001 van drs. J.P. Pauw en het psychiatrisch rapport d.d. 8 oktober 2001 van dr. F.P.J. van Soeren, te weten dat het bewezenverklaarde feit slechts in (licht) verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Gelet op het voorgaande zal het hof - overeenkomstig de eis van de advocaat-generaal - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van dertig maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Toepassing van wetsartikelen. Het hof heeft gelet op artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak. HET HOF, RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende: verklaart het verdachte als voormeld telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart dit feit en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden; beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij. Dit arrest is aldus gewezen door prof. mr. Aardema, voorzitter, mrs. Wedzinga en Van Stempvoort, in tegenwoordigheid van mr. Bakker als griffier, zijnde prof. mr. Aardema en mr. Van Stempvoort voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.