Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE5692

Datum uitspraak2002-07-19
Datum gepubliceerd2002-07-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers98/04148
Statusgepubliceerd


Indicatie

Baatbelasting Hilversum. Vervolg op BNB 2001/328. Eigendommen die grenzen aan de heringerichte openbare ruimte zijn gebaat. Tot de te verhalen kosten mag ook ‘renteverlies voorfinanciering’ worden gerekend. De totale verhaalde kosten blijken door een vergissing een fractie hoger geweest dan de werkelijke kosten. Dat geeft geen aanleiding tot onverbindendheid.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vierde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Hilversum, belanghebbende, tegen een uitspraak van het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Hilversum, verweerder. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 15 september 1998, ingediend door A als gemachtigde en aangevuld bij brief van 3 december 1998. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 10 augustus 1998, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de Baat-belasting Groest/Kerkstraat e.o. met betrekking tot het pand a-straat 2. Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd tot een bedrag van ƒ 120.695. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en primair tot vernietiging van de aanslag en subsidiair tot vermindering van de aanslag tot maximaal ƒ 84.890 dan wel tot een ander nader te berekenen bedrag. Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Verweerder heeft een conclusie van dupliek ingezonden. Ter zitting (…) 2. De Verordening. 2.1. De gemeenteraad van Hilversum heeft in de openbare vergadering van 9 oktober 1996 de Verordening Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o. (hierna: de Verordening) vastgesteld. In De Gooi- en Eemlander van 7 november 1996 is bekendgemaakt dat de Verordening voor een ieder in het raadhuis ter inzage ligt. De Verordening luidt - voor zover hier van belang - als volgt: " Artikel 1 - Begripsomschrijvingen Deze verordening verstaat onder: a. een onroerende zaak: 1. een gebouwd eigendom, waaronder in ieder geval wordt verstaan een gebouw met eventuele toebehoren en of grond ten aanzien waarvan een splitsing in appartementsrechten heeft plaatsgevonden; 2. een ongebouwd eigendom; 3. een samenstel van: - twee of meer aaneengebouwde of aangrenzende gebouwde eigendommen, of: - twee of meer aangrenzende ongebouwde eigendommen; of: - aangrenzende gebouwde en ongebouwde eigendommen; voorzover voor die eigendommen eenzelfde genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, een gerechtigde tot een appartementsrecht hiervan uitgezonderd, wordt aangemerkt als belastingplichtige. 4. een samenstel van: - twee of meer aaneengebouwde of aangrenzende gebouwde eigendommen; of: - aangrenzende gebouwde en ongebouwde eigendommen; voorzover die eigendommen deel uitmaken van een onroerende zaak ten aanzien waarvan een splitsing in appartementsrechten, al dan niet in combinatie met een ondersplitsing van een zodanig appartementsrecht, heeft plaatsgevonden. b. heringerichte openbare ruimte: het gebied zoals is aangeduid op de bij deze verordening behorende kaart. c. frontbreedte: alle zijden van een onroerende zaak voor zover gelegen aan de heringerichte openbare ruimte. Artikel 2 - Belastbaar feit. 1. Onder de naam "Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o." wordt in de vorm van een heffing ineens een belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de bolletjes omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 november 1995 zijn gebaat door de in de tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur. 2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten het aanleggen/verbeteren van: a. sierbestrating met inbegrip van profielaanpassingen op de bestaande voorzieningen; b. openbare sierverlichting c. straatmeubilair; d. groenvoorzieningen. Artikel 3 - Belastingplicht. 1. De belasting wordt geheven van degene, die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. 2. (…) Artikel 4 - Maatstaf van heffing. 1. Maatstaf van heffing is de uitkomst van de volgende formule: (M x V x T1) + (F x T2) waarin : M = de maatstaf van heffing zoals bedoeld in het tweede lid F = de maatstaf van heffing zoals bedoeld in het derde lid V = de voorzieningsfactor zoals bedoeld in het vierde lid T1 = het tarief zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid T2 = het tarief zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid 2. De oppervlakte van een onroerende zaak wordt bepaald, op het aantal volle vierkante kadastrale meters van de begane grond - van de onroerende zaak die grenst aan de heringericht openbare uimte - waarbij op hele meters naar beneden wordt afgerond. 3. De frontbreedte wordt bepaald op de lengte gemeten van de kadastrale kaart, van dat deel van een onroerende zaak dat grenst/gelegen is aan de heringerichte openbare ruimte. De werkelijke lengte wordt hierbij op halve meters naar beneden afgerond. Indien er meerdere zijden, van één onroerende zaak, zijn gelegen aan de heringerichte openbare ruimte die tot stand zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur, geldt de som van alle zijden. 4. De voorzieningsfactor, voor de op in artikel 2 bedoelde kaart, voorkomende onroerende zaken welke deels zijn gelegen aan een reeds eerdere heringerichte openbare ruimte, en of die uit hoofde van de verordening baatbelasting Leeuwenstraat/kampstraat reeds een aanslag ontvangen hebben, is aangegeven in de rode kleur en bedraagt: 0,5. Artikel 5 - Belastingtarief De belasting bedraagt: 1. voor elke vierkante meter van de heffingsmaatstaf zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid ƒ 50,30 2. voor elke strekkende meter van de heffingsmaatstaf zoals bedoeld in artikel 4, derde lid ƒ 1.618,67. Artikel 6 - Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijks belasting. 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 15 jaren. (…) (…) Artikel 14 - Inwerkingtreding en citeertitel. 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking. 2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 1997. 3. Zij kan worden aangehaald als "Verordening Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o.". 2.2. Op 10 december 1992 had de gemeenteraad van Hilversum het "Bekostigingsbesluit herinrichting Groest/Kerkstraat e.o." (hierna: het Bekostigingsbesluit) vastgesteld. Dit besluit is op 21 december 1992 in De Gooi en Eemlander bekendgemaakt. 3. Tussen partijen vaststaande feiten. 3.1. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak a-straat 2 (hierna: het pand), dat als winkelpand in gebruik is. Het pand ligt in het bij het Bekostigingsbesluit aangegeven plangebied en tevens in het gebied dat op de bij de Verordening behorende kaart is aangegeven met een bolletjesomlijning. Voorts grenst het pand aan de heringerichte openbare ruimte. Ter zake van het pand is met dagtekening 31 mei 1997 een aanslag Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o. 1997 opgelegd ten bedrage van ƒ 120.695, berekend naar de volgende maatstaf: oppervlakte van 710 m², frontbreedte van 52,5 m en voorzieningsfactor 1. 3.2. Het Bekostigingsbesluit is genomen in samenhang met het op 23 december 1992 door de gemeenteraad vastgestelde ontwikkelingsplan "Binnenstad beter in beeld". Dit plan voorzag in de verbetering c.q. herinrichting van het winkel- en verblijfsgebied van de binnenstad van Hilversum. In productie XIII bij de aanvulling op het beroepschrift is een huis-aan-huis-bericht opgenomen waarin een overzicht van de te verrichten werkzaamheden is gegeven. De kosten werden in het Bekostigingsbesluit geraamd op ƒ 9.000.000, waarvan 85% zou worden verhaald op de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de gebate percelen. 3.3.1. De kosten van herinrichting zijn vastgesteld op ƒ 8.636.069,77, van welke kosten 85%, te weten ƒ 7.340.659,30 door middel van de onderhavige baatbelasting is verhaald op de genothebbenden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening, wier onroerende zaken op 1 november 1995 door de voorzieningen zijn gebaat. Voormelde herinrichtingskosten zijn blijkens een accountantsverklaring (productie XV bij de aanvulling op het beroepschrift) - samengevat - als volgt opgebouwd: directe kosten algemeen ƒ 180.431,01 groenvoorzieningen ƒ 581.838,97 nutsvoorzieningen ƒ 974.446,41 overhead ƒ 408.373,65 rente ƒ 4.700,00 verharding ƒ 6.023.567,55 voorbereiding en toezicht ƒ 639.999,18 ƒ 8.813.356,77 AF: bijdrage derden ƒ 10.000,00 correctie vanwege achterstallig onderhoud ƒ 546.000,00 correctie vanwege herinrichting particulier eigendom ƒ 675.224,66 ƒ 7.582.132,11 BIJ: renteverlies voorfinanciering ƒ 1.053.937,66 Totale kosten ƒ 8.636.069,77 Te vorderen bedrag middels baatbelasting 85% van ƒ 8.636.069,77 ƒ 7.340.659,30 3.3.2. De post 'renteverlies voorfinanciering' is berekend over alle tot de herinrichtingskosten gerekende betalingen tot 1 november 1995. Over de periode vanaf die datum tot de datum van ingang van de heffing, 1 januari 1997, is geen renteverlies in aanmerking genomen. Het in aanmerking genomen rentepercentage bedroeg in de jaren 1992, 1993, 1994 en 1995 respectievelijk 8,40%, 8,25%, 7,50% en 6,75% en is gelijk aan het binnen de gemeentelijke diensten geldende rente-omslagpercentage, met uitzondering van 1994. Het gemeentelijke omslagpercentage was voor dat jaar op 6,85% gesteld. Dientengevolge is ƒ 39.126,63 meer renteverlies in aanmerking genomen. 3.3.3. De post 'correctie wegens achterstallig onderhoud' is gebaseerd op een berekening van de dienst gemeentewerken (bijlage 8 bij de brief van verweerder van 21 december 2001), waarin de kosten van op afzienbare termijn te verrichten onderhoudswerkzaamheden aan de oorspronkelijke verharding van het heringerichte gebied zijn geraamd, uitkomend op ƒ 1.092.000. In het zicht van het herinrichtingsproject is onderhoud achterwege gebleven. In verband daarmede heeft de gemeente de helft van die kosten in mindering gebracht op de projectkosten. 4. Geschil In geschil is het antwoord op de volgende vragen: 1. Is sprake van voorzieningen ter zake waarvan ingevolge artikel 222 van de Gemeentewet een baatbelasting mag worden geheven ? 2. Is het onderhavige pand gebaat door de aangebrachte voorzieningen ? 3. Zijn meer kosten verhaald dan is toegestaan, waaronder meer in het bijzonder de volgende kosten: a. kosten van overhead en van voorbereiding en toezicht; b. renteverlies voorfinancieringen; c. correctie wegens achterstallig onderhoud. 4. Moet de factor V in de heffingsmaatstaf op nihil worden gesteld ? 5. Is de aanslag te hoog door verkeerde afronding ? 6. Is sprake van willekeur dan wel strijd met het gelijkheidsbeginsel doordat bij een herinrichting van de Groest-Zuid in 1998 geen baatbelasting is geheven ? 7. Is sprake van rechtsongelijkheid nu percelen in de Koornstraat niet in de heffing zijn betrokken ? 8. Leidt de omschrijving van de 'onroerende zaak' in artikel 1 van de Verordening in combinatie met de aanwijzing van 'de belastingplichtige' in artikel 3 tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing ? 9. Leidt de vernietiging van de aanslag in de procedure met kenmerk 98/04149 tevens tot vernietiging van overige aanslagen ? 5. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en de processen-verbaal van de zittingen. 6. Beoordeling van het geschil 6.1.1. In het kader van de herinrichting van de winkelstraten in de binnenstad van Hilversum is de Groest tussen de Stationsstraat en de Herenstraat, voorheen een doorgaande weg, veranderd in een voetgangersgebied in de vorm van een brede promenade, voorzien van sierbestrating, sierverlichting, straatmeubilair en bomenrijen. De middenstrook is beschikbaar voor (brom)fietsers en (tot 10 uur) voor bevoorradings- en bestemmingsverkeer. De Kerkstraat en omringende straten waren reeds voetgangersgebied. Mede op aandrang van het bedrijfsleven zijn ook deze straten in de plannen opgenomen. De werkzaamheden in deze straten betreffen in hoofdzaak de vervanging van de bestaande gewassen betontegels door dezelfde sierbestrating ('Penterklinkers') die ook in de Groest en omgeving is gebruikt. Tevens zijn ook hier sierverlichting, straatmeubilair en (bescheiden) groenvoorzieningen aangebracht. Met deze herinrichting heeft de gemeente Hilversum een aaneengesloten, aantrekkelijk winkelgebied totstandgebracht. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de daaraan grenzende onroerende zaken daardoor, objectief bezien, in een voordeliger positie zijn gebracht. Zulks geldt in sterkere mate voor de onroerende zaken die zijn gelegen aan de Groest, waar de doorgaande weg in een volledig heringericht voetgangersgebied is veranderd, dan voor de onroerende zaken gelegen aan de Kerkstraat en omringende straten, welke straten al voetgangersgebied waren en waar de herinrichting voornamelijk heeft bestaan in de aanleg van sierbestrating. Zulks staat echter niet in de weg aan een heffing van één baatbelasting voor het gehele aaneengesloten heringerichte winkelgebied. 6.1.2. Belanghebbende stelt dat geen baatbelasting mag worden geheven voor de vervanging van bestaande voorzieningen en dat zulks met name geldt voor de voorzieningen aan de Kerkstraat, waar reeds sprake was van een voetgangersgebied en de werkzaamheden in hoofdzaak hebben bestaan in de vervanging van gewassen betontegels door Penterklinkers. Het Hof verwerpt die stelling. Ook de vervanging van de bestaande bestrating in een voetgangersgebied door een meer eigentijdse sierbestrating, zulks in het kader van een herinrichting van de binnenstad teneinde een aaneengesloten, aantrekkelijk winkelgebied te creëren, kan naar 's Hofs oordeel als een voorziening in de zin van artikel 222 van de Gemeentewet worden aangemerkt. Van louter (groot) onderhoud is geen sprake. Indien ook overigens aan de vereisten voor de heffing van een baatbelasting is voldaan, is verhaal van de met die voorziening gemoeide kosten door middel van een baatbelasting krachtens voormeld artikel 222 geoorloofd. 6.1.3. De overige door belanghebbende geopperde bezwaren tegen de wijze waarop de Kerkstraat is heringericht (onder meer overlast door goten, drempels en fietsverkeer), brengen geen wijziging in 's Hofs overtuiging dat de aangrenzende onroerende zaken, waaronder het onderhavige pand, door de herinrichting van het winkelgebied in een voordeliger positie zijn komen te verkeren en derhalve gebaat zijn in de zin van artikel 222 van de Gemeentewet. 6.1.4. Aan belanghebbende zij toegegeven dat door de heffing van baatbelasting zeer aanzienlijke kosten worden verhaald op de eigenaren van onroerende zaken in de binnenstad van Hilversum. Zulks berust evenwel op een daartoe door de gemeenteraad genomen besluit. De toetsing door het Hof is te dien aanzien beperkt tot de vraag of de gemeente daarbij is gebleven binnen de in artikel 222 van de Gemeentewet aan het heffen van baatbelasting gestelde vereisten. 6.2.1. Belanghebbende bestrijdt voorts de omvang van de aan de voorzieningen toegerekende lasten. Verweerder, op wie de bewijslast rust, heeft dienaangaande bij zijn verweerschrift een accountantsverklaring overgelegd en heeft bij schrijven van 21 december 2001 vragen van het Hof beantwoord onder overlegging van diverse bewijsstukken. 6.2.2. Uit bijlage 1 en 2 van de brief van 21 december 2001 volgt dat de toegerekende kosten van voorbereiding en toezicht, in totaal ƒ 639.999,18, in hoofdzaak zijn gemaakt ten behoeve van de voorbereidende fasen (ƒ 237.924,18 en ƒ 272.605,00) en betreffen door de dienst Gemeentewerken gefactureerde kosten in verband met het maken van het ontwerp, de toetsing aan de geldende beheersnormen, het maken van bestek en bestektekeningen, etc. De totale kosten van voorbereiding en toezicht bedragen (zie bijlage 2) 8,44% van de totale kosten van de 'harde investeringen' ad ƒ 7.579.853. De kosten van overhead dienen volgens die bijlagen ter dekking van indirecte kosten, zoals administratie, management (directievoering), huisvesting etc. van de dienst Gemeentewerken en bedragen (zie bijlage 2) 5,39% van de totale kosten van de 'harde investeringen' ad ƒ 7.579.853. De totale gemiddelde opslag komt daarmee op bijna 14%. Verweerder stelt voorts dat tot aan het jaar 2001 een opslagpercentage VAT (voorbereiding, algemene kosten en toezicht) werd gehanteerd van 17%. Belanghebbende stelt daar met name tegenover dat de totale kosten van voorbereiding en toezicht en van overhead extreem hoog zijn en, uitgedrukt in een percentage van de totale kosten, uitstijgen boven hetgeen kennelijk bij andere projecten binnen de gemeente gebruikelijk was, door belanghebbende berekend op 2,84%. Het Hof acht de door verweerder daartegen aangevoerde argumenten, met name onder A. in de pleitnota van 22 maart 2002, voldoende aannemelijk gemaakt en acht een opslagpercentage van in totaal bijna 14%, bezien in het licht van de aard en omvang van de werkzaamheden, het tot 2001 gehanteerde opslagpercentage VAT van 17% en de overgelegde accountantsverklaring, niet onaannemelijk hoog. Het is geoorloofd zodanige directe en indirecte kosten tot de aan de voorzieningen verbonden lasten te rekenen. 6.2.3.1. Tot de totale kosten is een post renteverlies voorfinanciering gerekend. Deze rente is berekend over alle tot de herinrichtingskosten gerekende betalingen op basis van werkelijke rentedagen tot 1 november 1995, de in artikel 2 van de Verordening vermelde datum. Over de daaropvolgende periode tot de datum van ingang van de heffing van baatbelasting, 1 januari 1997 is geen rente berekend. De rentepercentages zijn jaarlijks bepaald op het binnen de gemeentelijke diensten geldende rente-omslagpercentage voor interne financieringen (met uitzondering van 1994; zie daaromtrent 6.2.3.2. hierna). Deze omslagrente is gebaseerd op de werkelijke rentelasten van de door de algemene dienst aangetrokken geldleningen en werkelijk ontvangen rente (conclusie van dupliek, blz. 9, eerste alinea). Naar 's Hofs oordeel kan een dergelijke voorfinancieringsrente worden gerekend tot de aan de voorzieningen verbonden lasten. Daarbij is de gemeente niet gebonden aan een exacte berekening van de mate waarin de desbetreffende uitgaven door een der gemeentelijke diensten of door de gemeente als geheel zijn gefinancierd met vreemd vermogen (volgens belanghebbende voor de gehele gemeente gemiddeld 86,5%, zie brief 17 januari 2002) en de aan die financiering verbonden werkelijke rentelast, doch mag zij volstaan met een voor interne financieringen gehanteerd omslagpercentage. Dat het intern gehanteerde percentage irreëel hoog is bepaald, is - mede gelet op hetgeen hierna onder 6.2.3.2. wordt overwogen - niet aannemelijk geworden. Evenmin was de gemeente gehouden de rente te berekenen naar boekwaarden of de renteberekening te beëindigen aan het slot van een fase van het gehele project. Ook dwingen de comptabiliteitsvoorschriften niet ertoe om ter berekening van de aan de voorzieningen verbonden rentelasten een andere wijze van renteberekening toe te passen. 6.2.3.2. Voor het jaar 1994 heeft de gemeente een rente-omslagpercentage van 7,5% gehanteerd, zulks terwijl het omslagpercentage voor interne financieringen op 6,85% was vastgesteld. Zulks heeft ertoe geleid dat in 1994 ƒ 39.126,63 meer renteverlies in aanmerking is genomen dan volgens de regels voor interne financieringen gebruikelijk was. Daarvan is 85% (=ƒ 33.257,64) in rekening gebracht aan de belastingplichtigen. Ten gevolge van deze kennelijke vergissing is aldus 0,45% van de totale kosten teveel in aanmerking genomen. Verweerder heeft dienaangaande onder meer gesteld dat sedert 1995 niet 85%, maar 100% van de totale kosten mogen worden omgeslagen en dat daarom niet van een overschrijding kan worden gesproken. Het Hof verwerpt die stelling aangezien in het Bekostigingsbesluit en in de toelichting bij de artikelen 2 en 5 van de Verordening uitdrukkelijk is bepaald dat 85% van de kosten wordt verhaald. Wel neemt het Hof het volgende in acht. In bijlage XXVI bij het aanvullend beroepschrift is een berekening van het rente-omslagpercentage van 6,85% opgenomen. Daaruit volgt dat een berekening van de werkelijke rente van financieringsschulden, berekend naar de boekwaarde van investeringen per 1 januari 1994 - een door belanghebbende bepleite berekeningswijze - voor het jaar 1994 zou leiden tot een rente-omslagpercentage van 7,2821%, zulks waar in dat jaar 6,85% functioneel werd doorberekend (en in casu 7,5% is gehanteerd). Indien van deze berekening zou worden uitgegaan is slechts (7,5% minus 7,2821% =) 0,2179% teveel berekend in plaats van (7,5% minus 6,85% = 0,65% teveel) en is niet ƒ 33.257,64 teveel aan de baatbelastingplichtigen in rekening gebracht, doch ƒ 11.148,98. Ook volgt uit de brief van verweerder van 21 december 2001 dat ter zake van de aangebrachte groenvoorzieningen door derden ƒ 495.752,21 in rekening is gebracht, waarvan - kennelijk ook bij vergissing - slechts ƒ 480.063 aan de voorzieningen is toegerekend. Door deze vergissing is 85% van het verschil (ofwel ƒ 13.335.83) niet aan de baatbelastingplichtigen in rekening gebracht. Onder voormelde omstandigheden dient naar 's Hofs oordeel aan de zeer geringe tekortkoming ten gevolge van de kennelijke vergissing, welke bij de hantering van het rentepercentage voor 1994 is gemaakt, niet het verstrekkende gevolg te worden verbonden dat de Verordening wegens een te hoge toerekening van aan de voorzieningen verbonden lasten onverbindend moet worden verklaard. Voorts wijst het Hof op overweging 6.2.4. hierna, waarin wordt overwogen dat de gemeente niet, althans niet in de mate waarin zij dat heeft gedaan, rekening behoefde te houden met een besparing op onderhoudskosten van in het kader van de herinrichting verwijderde voorzieningen. De vraag of de gemeente gerechtigd was tot de totale lasten ook te rekenen de kosten van voorfinanciering over de periode tussen 1 november 1995, het in artikel 222, derde lid, van de Gemeentewet bedoelde tijdstip, en 1 januari 1997, de datum van ingang van de heffing van baatbelasting, en er reeds in dat licht geen sprake is van een overschrijding van de totaal in aanmerking te nemen lasten van de voorzieningen, kan gelet op het vorenoverwogene buiten behandeling blijven. 6.2.4. De toegepaste correctie wegens achterstallig onderhoud ad ƒ 546.000 is, zo leidt het Hof af uit verweerders brief met bijlagen van 21 december 2001 en de pleitnota van 22 maart 2002, gebaseerd op een raming van de kosten van onderhoud van bestrating binnen het oorspronkelijke kernwinkelgebied. Deze kosten zouden binnen afzienbare termijn moeten worden gemaakt; in het zicht van de herinrichting is dit onderhoud uitgesteld. Naar 's Hofs oordeel behoeft bij een algehele herinrichting als waarvan hier sprake is, geen rekening te worden gehouden met toekomstige onderhoudskosten van bestaande voorzieningen, die in het kader van de herinrichting worden verwijderd. Op de kosten van herinrichting heeft zulks immers geen invloed. Voor zover niettemin met een daadwerkelijke besparing wegens uitstel van onderhoud rekening zou dienen te worden gehouden, heeft de gemeente door uit te gaan van 50% van het geraamde bedrag ruimschoots voldoende op de totale herinrichtingskosten in mindering gebracht. 6.2.5. In het kader van de herinrichting zijn ook verkeersmaatregelen getroffen. Alsdan is het geoorloofd om ook de - verwaarloosbaar geringe - kosten van geplaatste verkeersborden tot de aan de voorzieningen verbonden lasten te rekenen. Dat de verkeersborden niet afzonderlijk zijn vermeld in artikel 2 van de Verordening, doet daaraan niet af. 6.3.1. Belanghebbende betoogt dat de factor V in artikel 4 van de Verordening op nihil moet worden gesteld. Zoals ook blijkt uit het vierde lid van artikel 4 en uit de toelichting bij de Verordening is de factor V op 0,5 gesteld voor hoekpanden die deels grenzen aan een eerder heringericht gebied, waarvoor toen ook reeds baatbelasting is geheven. Aan het ontbreken van een afzonderlijke bepaling dat de factor V in de overige gevallen niet tot een reductie leidt en dus op 1 moet worden gesteld, kan in redelijkheid niet de conclusie worden verbonden dat voor die onroerende zaken in het geheel geen baatbelasting is verschuldigd. 6.3.2. De Verordening voorziet niet in afronding van het belastingtarief naar gehele guldens. Naar uit de Verordening volgt (aldus ook de berekening van belanghebbende, blz. 20 van de aanvulling op het beroepschrift; verweerder zwijgt daarover) leidt de Verordening tot een aanslagbedrag van ƒ 120.693,18. De aanslag dient daarom tot dat bedrag te worden verminderd. 6.4. Verweerder heeft gesteld dat de werkzaamheden aan de Groest-Zuid, die in 1998 zijn aangevangen, onder een ander cluster van voorzieningen vallen en dat de kosten daarvan op andere wijze zijn verhaald, te weten door een actieve grondpolitiek en door het sluiten van privaatrechtelijke overeenkomsten. Belanghebbende heeft zulks niet, althans onvoldoende, weersproken. Onder die omstandigheden handelt de gemeente niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel door voor de voorzieningen aan de Groest-Zuid niet een vergelijkbare baatbelasting te heffen. Daaraan doet niet af dat de Groest-Zuid na 1998 op identieke wijze is ingericht als het onderhavige winkelgebied. 6.5. In de aanvulling op het beroepschrift stelt belanghebbende dat de in 1998 gestichte onroerende zaken aan de Koornstraat ten onrechte buiten de heffing zijn gelaten. Verweerder heeft dienaangaande gewezen op de overwegingen van dit Hof in zijn uitspraak van 27 januari 2000, welke hier door het Hof worden onderschreven en waaraan wordt toegevoegd hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 24 juli 2001, nr. 35.981, BNB 2001/328, dienaangaande heeft overwogen onder 3.3. De desbetreffende aan partijen bekende overwegingen worden als hier ingelast beschouwd. In de nadien van belanghebbende ontvangen stukken komt hij op dit punt niet terug, zodat het Hof met het vorenstaande kan volstaan. 6.6. Belanghebbende is eigenaar is van alle als gebaat aangemerkte onroerende zaken die in de onderhavige bestreden aanslag zijn begrepen en daarmee de belastingplichtige in de zin van de Verordening. Zijn betoog inzake de aanwijzing van de belastingplichtige bij een samenstel van aaneengebouwde of aangrenzende onroerende zaken en daaruit mogelijk voortvloeiende problemen, is daarmee voor deze procedure zonder enig belang en kan hier buiten behandeling blijven. 6.7. De omstandigheid dat de aanslag in de procedure met kenmerk 98/04149 - op andere dan in dit geding aan de orde zijnde overwegingen - door het Hof is vernietigd, brengt niet mede dat dientengevolge de aan andere belastingplichtigen opgelegde aanslagen tevens dienen te worden vernietigd. 6.8. De slotsom luidt dat de aanslag op grond van hetgeen onder 6.3.2. is overwogen dient te worden verminderd tot ƒ 120.693,18 (= € 54.768,18). 7. Proceskosten Nu belanghebbende gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, acht het Hof termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Met inachtneming van het Besluit proceskosten fiscale procedures wordt het bedrag van de proceskosten gesteld op (A.1, 2, 3, 5 en 8 = 3,5 punten; wegingsfactor C.1 = 2; factor C.2 voor vier samenhangende zaken = 1,5; ƒ 710 per punt) ¼ x ƒ 7.455 = ƒ 1.863,75 (= € 845,73). 8. Beslissing Het Hof - verklaart het beroep (gedeeltelijk) gegrond; - vernietigt de bestreden uitspraak en vermindert de aanslag tot ƒ 120.693,18 (= € 54.768,18); - veroordeelt verweerder tot vergoeding aan belanghebbende van € 845,73 aan proceskosten en wijst de gemeente Hilversum aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen; - gelast verweerder het betaalde griffierecht ad ƒ 80 (= € 36,30) aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is vastgesteld op 19 juli 2002 door mrs. Schaap, Steenbergen en Van Loon, in tegenwoordigheid van mr. Couperus als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.