Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE5734

Datum uitspraak2002-07-24
Datum gepubliceerd2002-07-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200200236/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200200236/1. Datum uitspraak: 24 juli 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en burgemeester en wethouders van Veghel, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 20 november 2001 hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan [appellant] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een fokzeugenhouderij op het perceel [locatie]. Dit aangehechte besluit is op 3 december 2001 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 14 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 11 maart 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2002, waar appellant, in persooon en vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en verweerders, vertegenwoordigd door ing. S.H.E. Vloet, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De bij het bestreden besluit verleende revisievergunning heeft betrekking op het houden van 450 guste en dragende zeugen (Groen Labelstalsysteem), 130 kraamzeugen (Groen Labelstalsysteem), 2.000 gespeende biggen (Groen Labelstalsysteem), 36 opfokzeugen (traditionele huisvesting) en 2 beren (traditionele huisvesting). 2.2. Appellant kan zich niet verenigen met het bestreden besluit, omdat hij bij nader inzien de voorkeur geeft aan een vergunning voor een vleesvarkensbedrijf, waarvoor hij bij verweerders eveneens een aanvraag heeft ingediend. Het beroep blijkt zich derhalve niet tegen het thans ter beoordeling staande besluit tot vergunningverlening op de aanvraag van appellant om een fokzeugenbedrijf te richten. Appellant beoogt immers met dit beroep te bereiken dat niet de onderhavige vergunning, maar een vergunning voor een vleesvarkensbedrijf wordt verleend. Het beroep kan reeds om die reden niet slagen. Voorzover appellant betoogt dat verweerders de onderhavige aanvraag hadden moeten aanhouden, omdat hij aanspraak kan maken op een recht op aanhouding in een geval als het onderhavige, overweegt de Afdeling dat rechtens op verweerders geen aanhoudingsplicht rust indien een aanvrager tegelijkertijd uiteenlopende vergunningaanvragen met betrekking tot hetzelfde perceel heeft ingediend. 2.3. Het beroep is ongegrond. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. Th.G. Drupsteen en mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat. w.g. Boll w.g. De Vink Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002 154-373.