Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE5739

Datum uitspraak2002-07-24
Datum gepubliceerd2002-07-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200105897/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200105897/1. Datum uitspraak: 24 juli 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats] tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Groningen van 19 oktober 2001 in het geding tussen: appellant en burgemeester en wethouders van Groningen. 1. Procesverloop Bij brief van 25 oktober 2000 hebben burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: burgemeester en wethouders) appellant meegedeeld dat zij de toestemming tot het gebruik mogen maken van de voortuin behorend bij het pand [locatie] intrekken. Bij besluit van 2 april 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van de ambtelijke commissie voor de beroep- en bezwaarschriften van 6 maart 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 19 oktober 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 1 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. G.D. Homan, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. In geschil is in deze zaak of de beslissing om de toestemming voor het gebruik van voormelde voortuin in te trekken, waartegen door appellant bezwaar is gemaakt, een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Het antwoord hierop luidt ontkennend. De Afdeling is, evenals de rechtbank, van oordeel dat het hier verleende recht tot gebruik van de voortuin zijn grondslag vindt in het eigendomsrecht van de gemeente. Aangezien voorts geen enkele aanwijzing bestaat dat sprake zou zijn van een publiekrechtelijke grondslag, moet ervan worden uitgegaan dat de tussen partijen bestaande rechtsverhouding door het privaatrecht wordt beheerst. De omstandigheid dat terzake van het gebruiksrecht precariorechten zijn geheven op grond van de destijds geldende Verordening op de heffing van precariorechten in de gemeente Groningen, doet daar niet aan af. Burgemeester en wethouders hebben het bezwaar van appellant dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. 2.2. Het hoger beroep is derhalve ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat. w.g. Slump w.g. Broodman Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002 204-367.