Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE5905

Datum uitspraak2002-06-19
Datum gepubliceerd2002-09-02
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers01/01943
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem zesde enkelvoudige belastingkamer nummer 01/01943 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende :[X] B.V. te : Z] verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting te Apeldoorn aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar betreft : naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 16 februari 2000 tot en met 15 februari 2001 Nummer : [01.Y.0.9001] Mondelinge behandeling : op 5 juni 2002 te Arnhem Waarbij verschenen : belanghebbende, alsmede [de Inspecteur] gronden: 1. Een cliënt van belanghebbende, [cliënt], heeft zijn eigen motorrijwiel aan belanghebbende ter reparatie gegeven. [Cliënt] heeft als service twee dagen gebruik mogen maken van het motorrijwiel met origineel kenteken [AA-00-BB], welk motorrijwiel in de periode 14 oktober 2000 tot en met 15 maart 2001 in de bedrijfsvoorraad van belanghebbende opgenomen is geweest. Tijdens deze twee dagen werd op het motorrijwiel het handelaarskenteken [00-HA-11] gevoerd. 2. Op 15 februari 2001 is bij een visuele controle vastgesteld dat de rijksweg A1 werd gebruikt met het motorrijwiel met handelaarskenteken [00-HA-11]. In de op 19 juni 2001 op ambtseed opgemaakte verklaring verklaart de ambtenaar dat hij op 15 februari 2001 een rode Honda met handelaarskenteken [00-HA-11]zag rijden op de A1 bij [Q]. Hij verklaart verder: "Nadat ik [cliënt] mijzelf had voorgesteld, vroeg ik hem naar de bedoeling van de motorrit." Blijkens de op ambtseed opgemaakte verklaring van 28 september 2001 is uit de mond van [cliënt] opgetekend: "Mijn eigen motor is voor onderhoud in de garage. Deze motor heb ik als leenmotor meegekregen. Ik heb geen kentekenbewijs bij me." Als bijzonderheid is opgemerkt dat de motor voor woon-werkverkeer werd gebruikt. 3. Aan belanghebbende is met dagtekening 28 maart 2001 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, berekend over het tijdvak 16 februari 2000 tot en met 15 februari 2001, ten bedrage van ƒ 721 (€ 327) aan enkelvoudige belasting, alsmede een boete van ƒ 721 (€ 327). De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen bedoelde uitspraken beroep ingesteld bij dit Hof. 4. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. 5. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) in verbinding met artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994, artikel 37, derde en vierde lid, van de Wegenverkeerswet en artikel 44, vierde lid, van het Kentekenreglement, mag een handelaarskenteken uitsluitend worden gebruikt indien met het voertuig van de weg gebruik wordt gemaakt in het kader van bedrijfsactiviteiten van het erkende bedrijf of de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie dat kenteken is opgegeven. 6. Artikel 44, vijfde lid, van het Kentekenreglement stelt degene aan wie het handelaarskenteken is opgegeven aansprakelijk voor overtreding van de in het vierde lid van die bepaling opgenomen voorwaarde. 7. Artikel 69, eerste lid van de Wet bepaalt, voor zover hier van belang, dat bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig uit een bedrijfsvoorraad zonder dat is voldaan aan de krachtens artikel 1, tweede lid van de Wet gestelde voorwaarden, de belasting kan worden nageheven. In § 34, eerste en tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 is als uitgangspunt genomen, voor zover hier van belang, dat de inspecteur ter zake van een dergelijk verzuim een verzuimboete oplegt van maximaal 100 procent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald, met een minimum van ƒ 100 en een maximum van ƒ 10.000. 8. Indien een cliënt van belanghebbende een leenmotor meekrijgt ter vervanging van zijn eigen ter reparatie gegeven motor en de cliënt deze motor gebruikt voor woon-werkverkeer, kan niet langer worden gesproken van het gebruik maken van de weg in het kader van bedrijfsactiviteiten. Door aldus te handelen wordt een voorwaarde voor de 'handelaarsregeling' overtreden. Belanghebbende draagt hiervoor de verantwoordelijkheid. Reeds op deze grond is de belasting terecht met een verhoging van 100% nageheven. Het Hof acht voorts een boete van ƒ 721 (€ 327) in onderhavig geval aldus passend en geboden. 9. Aan het voorgaande doet niet af dat [cliënt] in een brief aan de Belastingdienst met dagtekening 27 april 2001 heeft verklaard dat de medewerker van de Belastingdienst hem, waarschijnlijk doordat het op zo een vroeg tijdstip was, verkeerd heeft begrepen of dat hij het verkeerd aan bedoelde ambtenaar zou hebben uitgelegd. Hij zou de motor wel degelijk voor een proefrit onder zijn beheer hebben gehad, omdat hij voornemens zou zijn, mochten de problemen aan zijn eigen motor niet verholpen kunnen worden, de motorfiets waarop hij ten tijde van de controle een proefrit maakte, met belanghebbende te ruilen voor zijn eigen motorfiets. 10. Aan de ter zitting verwoorde stelling van belanghebbende dat het [cliënt] niet duidelijk was of kon zijn met wie hij op 15 februari 2001 te maken had, omdat de ambtenaar zich niet zou hebben voorgesteld, hecht het Hof geen waarde, nu uit de ambtsedige verklaring van 19 juni 2001 duidelijk volgt dat de ambtenaar zich aan [cliënt] heeft voorgesteld alvorens nadere vragen te stellen. 11. Voor zover belanghebbende ter zitting heeft willen suggereren dat de ambtenaar van de belastingdienst [cliënt] tijdens de controle op 15 februari 2001 de zogenaamde "cautie" had moeten geven, kan dit belanghebbende niet baten, aangezien de boete niet is opgelegd aan [cliënt], maar aan belanghebbende. slotsom: Het beroep is ongegrond. proceskosten: Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. beslissing: Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2002 door mr. J. Lamens, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. mr. J.M. Sitsen als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (J.M. Sitsen) (J. Lamens) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 juli 2002 Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.