Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE5953

Datum uitspraak2002-07-31
Datum gepubliceerd2002-07-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200201304/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ambtshalve herstel van evidente misslag toegestaan. Draagkrachtvaststelling en oplegging eigen bijdrage. Per abuis heeft de raad bij besluit van 18 april 2000 het inkomen van de partner van appellant niet in de berekening van de draagkracht betrokken. Bij besluit van 28 april 2000 heeft de raad dit besluit gewijzigd. Terecht en op goede gronden heeft de rechtbank het standpunt van de raad onderschreven dat sprake was van een evidente misslag. Appellant kon derhalve begrijpen dat in het besluit van 18 april 2000 ten onrechte een te lage eigen bijdrage was opgelegd. Het betoog van appellant dat art. 33 Wet op de rechtsbijstand geen basis biedt voor het herstel van evidente misslagen, doet niet af aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is om te veronderstellen dat de wetgever bij de totstandkoming van dat artikel bewust heeft willen uitsluiten dat evidente misslagen door het bureau ambtshalve kunnen worden hersteld, zeker in het geval als het onderhavige waarin de fout ook nog binnen korte tijd is hersteld. Hoger beroep ongegrond. De raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden. mr. W. van den Brink


Uitspraak

200201304/1. Datum uitspraak: 31 juli 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats] tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 12 februari 2002 in het geding tussen: appellant en de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden. 1. Procesverloop Bij besluit van 18 april 2000 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening (hierna: het bureau) van de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden (hierna: de raad) de draagkracht van appellant vastgesteld op ƒ 1.843,00/€ 836,32 en aan appellant een eigen bijdrage opgelegd van ƒ 120,00/€ 54,45. Bij besluit van 28 april 2000 heeft het bureau het besluit van 18 april 2000 gewijzigd, in dier voege dat de draagkracht van appellant nader is vastgesteld op ƒ 3.167,80/€ 1437,49 en aan appellant een eigen bijdrage is opgelegd van ƒ 895,00/€ 406,13. Bij besluit van 5 december 2000 heeft de raad het door appellant tegen het besluit van 28 april 2000 ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor bezwaar en beroep van 24 november 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 12 februari 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 maart 2002 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 18 april 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2002, waar de raad, vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen. Appellant is niet verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij het besluit van 5 december 2000 heeft de raad het besluit van 28 april 2000 van het bureau, waarbij de draagkracht van appellant nader is vastgesteld op ƒ 3.167,80/€ 1437,49 en appellant een eigen bijdrage is opgelegd van ƒ 895,00/€ 406,13, in stand gelaten. De raad heeft daartoe besloten op grond van de overweging dat het voor appellant voldoende kenbaar was dat het besluit van 18 april 2000 met toevoegingsnummer 5AQ7945, waarbij de draagkracht van appellant was vastgesteld op ƒ 1.843,00/€ 836,32 en de eigen bijdrage op ƒ 120,00/€ 54,45, op een kennelijke misslag berustte, nu het inkomen van de partner van appellant per abuis niet in de berekening van de draagkracht was betrokken. 2.2. Terecht en op goede gronden heeft de rechtbank het standpunt van de raad onderschreven dat sprake was van een evidente misslag, nu het bureau op 18 april 2000 in de zaak met toevoegingsnummer 5AQ5471 een toevoeging aan appellant heeft verstrekt, waarin wel rekening is gehouden met het inkomen van de partner van appellant en waarin een eigen bijdrage is opgelegd van ƒ 895,00/€ 406,13. Appellant kon derhalve begrijpen dat in het besluit van dezelfde datum met toevoegingsnummer 5AQ7945 ten onrechte een eigen bijdrage van ƒ 120,00/€ 54,45 was opgelegd. Het betoog van appellant dat het voor hem niet kenbaar was dat het bureau een fout had gemaakt, omdat de lagere eigen bijdrage mogelijkerwijs verband hield met een door het bureau toegepaste korting, wordt niet gevolgd reeds omdat niet is gebleken dat appellant – voorzover in zijn geval al een mogelijkheid bestond voor een zodanige korting – daarop aanspraak heeft gemaakt. Het betoog van appellant dat artikel 33 van de Wet op de rechtsbijstand geen basis biedt voor het herstel van evidente misslagen, doet niet af aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is om te veronderstellen dat de wetgever bij de totstandkoming van dat artikel bewust heeft willen uitsluiten dat evidente misslagen door het bureau ambtshalve kunnen worden hersteld, zeker in het geval als het onderhavige waarin de fout ook nog binnen korte tijd is hersteld. 2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. Sparreboom Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2002 195-401.