Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE6031

Datum uitspraak2002-06-14
Datum gepubliceerd2002-07-31
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200201660/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 200201660/1. Datum uitspraak: 14 juni 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 20 februari 2002 in het geding tussen: [vreemdeling] en appellant. 1. Procesverloop Bij uitspraak van 20 februari 2002, verzonden op 22 februari 2002, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) tegen het uitblijven van een beslissing op een door hem gedaan verzoek van 24 januari 2002 om de verstrekkingen bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: Wet COA) te blijven ontvangen ingesteld beroep gegrond verklaard en bepaald dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COA) binnen een week op het verzoek beslist. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft het COA bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 20 maart 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 8 april 2002 heeft de vreemdeling een reactie ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2002, waar het COA, vertegenwoordigd door mr. E.J. Daalder, advocaat te ‘s-Gravenhage, en de vreemdeling in persoon, bijgestaan door mr. D.J. Merhottein, advocaat te Breda, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij uitspraak van 31 juli 2001, verzonden op 15 augustus 2001, heeft de president van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, het bezwaar van de vreemdeling tegen het besluit van 30 augustus 1999, waarbij zijn aanvraag om toelating als vluchteling is afgewezen, met toepassing van artikel 33b van de Vreemdelingenwet, ongegrond verklaard. 2.2. De grieven klagen, in hun onderlinge samenhang gelezen, dat de rechtbank heeft miskend dat die beslissing moet worden aangemerkt als een meeromvattende beschikking in de zin van artikel 45 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), zodat ingevolge het eerste lid van dat artikel het recht op verstrekkingen, voorzien bij of krachtens de Wet COA, van rechtswege is beëindigd en het COA geen besluit kan nemen op het verzoek. 2.3. Blijkens de wetsgeschiedenis (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 94) is in de overgangsrechtelijke bepalingen van de Vw 2000 niet bepaald dat op een ten tijde van de inwerkingtreding van de Vw 2000 aanhangig bezwaarschrift moet worden beslist met inachtneming van de nieuwe wet, omdat dit reeds volgt uit het algemene bestuursrecht. Er is geen grond voor het oordeel dat dit niet geldt voor de beslissing op bezwaar door de president op de voet van artikel 33b van de Vreemdelingenwet na 1 april 2001 genomen, zodat ook daaraan de rechtsgevolgen van de Vw 2000 verbonden moeten worden. 2.4. Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 heeft de uitspraak van de president van 31 juli 2001 van rechtswege het gevolg dat de verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet COA of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt worden beëindigd op de bij of krachtens die wet of dat wettelijk voorschrift voorziene wijze en binnen de daartoe gestelde termijn. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat het COA een beslissing op het verzoek van 24 januari 2002 kon nemen. 2.5. Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden, in verband waarmee het COA in dit geval wel bevoegd zou zijn om na de beëindiging van de verstrekkingen van rechtswege aan de vreemdeling opnieuw opvang te bieden. Derhalve slagen de grieven. 2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch van 20 februari 2002 in zaak nr. AWB AWB 02/7140. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Frenkel, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Frenkel Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2002 206-348. Verzonden: Voor eensluidend afschrift de Secretaris van de Raad van State voor deze,