Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE6094

Datum uitspraak2002-08-02
Datum gepubliceerd2002-08-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11.006271-01/11.006271-01-II (gevoegd)
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummers : 11.006271-01/11.006271-01-II (gevoegd) datum uitspraak : 2 augustus 2002. Strafvonnis van de rechtbank Dordrecht. 1. Onderzoek van de zaken. In de zaken van de officier van justitie in het arrondissement Dordrecht tegen [ Verdachte] geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats], verblijvende in Penitentiaire Inrichtingen De Schie, Professor Jonkersweg 7 te Rotterdam, heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van de rechtbank Dordrecht het navolgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de processtukken gezien en de zaken onderzocht ter terechtzitting op de grondslag van de tenlastelegging. Zij heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de verdediging, naar voren gebracht door de verdachte en zijn raadsman mr. P.H. Doedens, advocaat te Utrecht. 2. De tenlastelegging. Aan verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaardingen is omschreven en zoals gewijzigd ter terechtzitting van 17 juli 2002 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie. Kopieën van de dagvaardingen en de wijziging zijn als bijlage bij dit vonnis gevoegd en maken hiervan deel uit. 3.1 De raadsman heeft gesteld dat het bewijs onrechtmatig zou zijn verkregen, omdat er bij de start van het onderzoek te weinig belastends was om verdachte te mogen arresteren. Gelet op de informatie die, zoals uit de stukken in het dossier blijkt, bij de politie in maart 2001, in september 2001, in oktober 2001 en in december 2001 over verdachte binnenkwam verwerpt de rechtbank dit verweer. 3.2. Vrijspraak. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte in de dagvaarding met parketnummer 11.006271-01 onder 3. primair is ten laste gelegd. Verdachte dient hiervan derhalve te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Uit het voorhanden bewijsmateriaal is onvoldoende gebleken dat verdachte, al dan niet samen met anderen, in de periode van 1 september 2001 tot en met 31 december 2001 cocaïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ook niet in de vorm als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet (de zogenaamde verlengde uitvoer). 3.3. De bewezenverklaring. Door het onderzoek ter terechtzitting is wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte ten aanzien van parketnummer 11.006271-01: 1. in de periode van 11 januari 2002 tot en met 13 januari 2002 te Zwijndrecht en te Rotterdam en in Italië tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 29 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders tezamen en in vereniging toen en daar opzettelijk - hoeveelheden cocaïne naar een woning te Zwijndrecht gebracht en geperst en verpakt en aldus gereed gemaakt voor vervoer naar Italië en - met een persoon, genaamd [X] afspraken gemaakt omtrent het tijdstip en de wijze van vervoer van een hoeveelheid cocaïne naar Italië en die [X] verzocht vanuit het buitenland naar Nederland te komen om een hoeveelheid cocaïne op te halen en personen vanuit Italië naar Nederland gestuurd en/of laten komen om geld voor een of meer hoeveelheden cocaïne te betalen 2. in de periode van 2 januari 2002 tot en met 5 januari 2002, te Zwijndrecht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 10 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I; 3. (subsidiair) in de periode van 1 september 2001 tot en met 31 december 2001 te Zwijndrecht tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk heeft bewerkt en verwerkt hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; ten aanzien van parketnummer 11.006271-01-II: 1. op 13 januari 2002 te Dordrecht munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet van de Categorie III, te weten: in een woning aan de Merwedestraat zeventien patronen, kaliber 7.65 millimeter en in een woning aan de Merbau elf patronen, kaliber 6.35 millimeter voorhanden heeft gehad; 2. op 13 januari 2002 te Dordrecht een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk F.N. Browning, kaliber 6.35 millimeter, voorhanden heeft gehad; 3. op 13 januari 2002 te Dordrecht een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie I onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een geluiddemper voor een vuurwapen voorhanden heeft gehad; 4. op 13 januari 2002 te Zwijndrecht een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Crvena Zastava, model 70, kaliber 7.65 millimeter, met daarbij voor dat wapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad. Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte dient hiervan derhalve te worden vrijgesproken. 4. De bewijsmiddelen. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften slechts in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen. 5. De benoeming van de feiten. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert op: ten aanzien van parketnummer 11.006271-01: 1. en 2. MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDER A, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, telkens strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. 3. MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDER B,VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid van de Opiumwet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. ten aanzien van parketnummer 11.006271-01-II: 1. HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE, MEERMALEN GEPLEEGD, telkens strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie. 2. HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE EN HET FEIT BEGAAN MET BETREKKING TOT EEN VUURWAPEN VAN CATEGORIE III, strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, onder a, van de Wet wapens en munitie. 3. HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 13, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie. 4. HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE EN HET FEIT BEGAAN MET BETREKKING TOT EEN VUURWAPEN VAN CATEGORIE III, strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, onder a, van de Wet wapens en munitie 6. De strafbaarheid van verdachte. Bij het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken, dat strafuitsluitingsgronden van toepassing zijn, zodat verdachte strafbaar is voor de door hem gepleegde feiten. 7. De straf. 7.1. De vordering van de officier van justitie. De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren -met aftrek van voorarrest-. 7.2. De verdediging. De raadsman heeft bewijsverweren en een strafmaatverweer gevoerd. 7.3. De door de rechtbank op te leggen straf. De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich, kennelijk in enig internationaal georganiseerd verband en in een centrale coördinerende rol, gedurende langere tijd beziggehouden met de inkoop, versnijding en export naar Italië van cocaïne. Bewezen verklaard is ongeveer 39 kilo. Verdachte handelde uit puur winstbejag; hij had geen legaal inkomen of een uitkering, maar had niettemin een bestedingspatroon dat daarmee niet in verhouding stond. De cocaïne werd in onversneden vorm ingekocht en aangeleverd, klaarblijkelijk afkomstig van bolletjesslikkers en andere importeurs. Door zijn handelwijze heeft verdachte bijgedragen tot het versterken van de beruchte positie van Nederland in Europa als bewerkings- en doorvoerland van cocaïne. Tegen deze vorm van illegale handel moet krachtig worden opgetreden. Daarbij heeft verdachte ook nog vuurwapens met daarbij behorende munitie en geluiddemper voorhanden gehad, hetgeen niet los kan worden gezien van de bewezen verklaarde drugsdelicten. De combinatie van de bewezen verklaarde feiten moet beoordeeld worden als een ernstige aantasting van de maatschappelijke veiligheid en van de volksgezondheid. Er dient dan ook te worden gereageerd met een vrijheidsbenemende straf van substantiële duur mede om verdachte en anderen ervan te weerhouden zich met deze kwalijke vorm van handeldrijven bezig te houden of te gaan houden. De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, eerder met de strafrechter in aanraking is gekomen, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen, alsmede met diens overige omstandigheden zoals ter terecht-zitting gebleken Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren en zes maanden passend en geboden. De rechtbank zal de inbeslaggenomen patronen, pistolen en geluiddemper onttrekken aan het verkeer, aangezien de onder parketnummer 11.0006271-01-II bewezenverklaarde feiten met betrekking tot deze voorwerpen zijn gepleegd en het ongecontroleerd bezit ervan in strijd is met de wet. 8. De toegepaste wetsartikelen. De opgelegde straf en maatregel berusten, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, op de artikelen 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht. 9. DE BESLISSING. De rechtbank: Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem in de dagvaarding met parketnummer 11.006271-01 onder 3. primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart het door de officier van justitie aan verdachte ten laste gelegde bewezen zoals onder 3.3. omschreven; Verklaart, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 5. vermelde strafbare feiten; Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij; Verklaart verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde feiten en veroordeelt hem tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHT JAREN EN ZES MAANDEN; Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht; Verklaart onttrokken aan het verkeer: - 17 patronen kaliber 7.65 millimeter - 11 patronen kaliber 6.35 millimeter - 1 pistool van het merk F.N. Browning, kaliber 6.35 millimeter - 1 geluiddemper - 1 pistool van het merk Crvena Zastava, model 70, kaliber 7.65 millimeter, met daarbij voor dat wapen geschikte munitie. Dit vonnis is gewezen door mrs. H.A.C. Smid, voorzitter, C.B.M. Bruens en H.W. Bezemer, rechters, in tegenwoordigheid van H. Broer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 2 augustus 2002.