Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE6102

Datum uitspraak2002-11-12
Datum gepubliceerd2002-11-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00103/02 B
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Nr. 00103/02 B Mr Jörg Zitting 2 juli 2002 Conclusie inzake: [Verzoeker=klager] 1. Het cassatieberoep richt zich tegen een beschikking van de rechtbank te Breda van 21 september 2001 waarbij verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beklag strekkende tot teruggave aan hem van een motorfiets. 2. Namens verzoeker heeft mr. H.L.J.M. van Grinsven, advocaat te Tilburg, een middel van cassatie voorgesteld. 3. Voorafgaand aan de bespreking van het middel wil ik de gang van zaken weergeven zoals deze uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken naar voren komt. 4. Op 2 augustus 1997 doet [betrokkene] bij de Rijkswacht te Leopoldsburg (België) aangifte van diefstal van zijn motorfiets (zie proces-verbaal nr. HA.17.51.101442/97 van de Rijkswacht te Leopoldsburg). In 1998 (de precieze datum is niet uit de stukken te halen) worden onder meer een aantal motorfietsen in beslag genomen onder verzoeker. Op 26 september 2000 stuurt [betrokkene] een brief aan de officier van justitie met het verzoek om teruggave van zijn gestolen motorfiets, inbeslaggenomen in de zaak tegen verzoeker met parketnummer 4092-99. Deze brief werd opgevat als een klaagschrift ex art. 552a Sv. De eerste behandeling ervan vond plaats in openbare raadkamer van 1 december 2000. De zaak werd aangehouden, omdat verzoeker niet was opgeroepen. Onder de stukken bevindt zich een oproeping gericht aan verzoeker voor de behandeling van het klaagschrift van [betrokkene] op 23 februari 2001. Deze oproeping is gedateerd 19 januari 2001. Op de oproeping bevindt zich echter een geel memovelletje met de volgende teksten: "GBA aangevr. 09/2 01", "Hans, dient [klager] ook op 23-02-01 te verschijnen? Cees 09/2 01", en "Ja, ook oproepen [klager] 12/2". Hieruit volgt m.i. dat op 12 februari 2001 de oproeping in ieder geval nog niet verstuurd was naar verzoeker. Op 23 februari 2001 vindt de behandeling plaats van het klaagschrift van [betrokkene], welke resulteert in de beschikking van 15 maart 2001, waarbij het klaagschrift van [betrokkene] gegrond wordt verklaard en de teruggave van de motorfiets aan hem wordt gelast. Onder de stukken bevindt zich echter een brief van verzoeker van 27 februari 2001 gericht aan de heer Schaffels, zijnde de griffier bij de behandeling van het klaagschrift van [betrokkene], inhoudende -zakelijk weergegeven- dat verzoeker de oproeping voor de behandeling op 23 februari om 10.30 uur pas 's middags rond 14.30 uur in handen kreeg. Hij was een paar dagen naar Zweden geweest en haalde toen zijn post op bij de buren. Bijgevoegd is een overzicht van een vluchtarrangement op zijn naam. Hij laat weten bezwaar te maken tegen teruggave van onder hem inbeslaggenomen goederen aan een ander. Gelet op het notitieblaadje op de oproeping en de inhoud van de brief van verzoeker van 27 februari 2001 is de overweging van de rechter in de beschikking van 15 maart 2001 - welke beschikking overigens in cassatie niet aan de orde is - inhoudende "De belanghebbende, [klager], is overeenkomstig artikel 552a lid 4 van het wetboek van strafvordering in de gelegenheid gesteld te worden gehoord" vanuit feitelijk oogpunt niet geheel begrijpelijk. Ik kan mij, gelet op het bovenstaande, goed voorstellen dat de gang van zaken erg onbevredigend is voor verzoeker; en dat hij door middel van een eigen klaagschrift poogt om nog gehoord te worden. 5. De beschikking van 15 maart 2001 is echter inmiddels onherroepelijk. Nu er geen cassatieberoep is ingesteld is de beschikking houdende gegrondverklaring van het klaagschrift van [betrokkene] alsmede een last tot teruggave aan [betrokkene] van de motor op 29 maart 2001 onherroepelijk geworden. Het beslag is derhalve op die datum geëindigd (vgl. Handboek strafzaken, deel 2, p. [77.4]-2). 6. Verzoeker heeft zijn klaagschrift op 26 april 2001 ingediend, op een tijdstip dat het beslag reeds geëindigd was. De rechtbank heeft verzoeker derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Op deze grond faalt tevens het middel. 7. Een en ander staat uiteraard niet in de weg aan een poging van verzoeker om de motorfiets te revindiceren via de burgerlijke rechter. De strafrechter beslist namelijk niet over de vraag wiens eigendom dat is; wel over het al dan niet voortduren van een beslag en over de teruggave ervan aan de beslagene, dan wel aan een ander. 8. Deze conclusie strekt ertoe dat het beroep verworpen wordt. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden AG


Uitspraak

12 november 2002 Strafkamer nr. 00103/02 B EW/SM Hoge Raad der Nederlanden Beschikking op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Breda van 21 september 2001, nummer 4092-99, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door: [klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden beschikking De Rechtbank heeft niet-ontvankelijk verklaard het door klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van een motorfiets. 2. Geding in cassatie 2.1. Het beroep is ingesteld door [klager]. Namens deze heeft mr. H.L.J.M. van Grinsven, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. 2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal. 3. Beoordeling van het middel 3.1. Het middel behelst de klacht dat de Rechtbank [klager] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn klaagschrift. 3.2. De stukken van het geding houden het volgende in: (i) op 2 augustus 1997 heeft [betrokkene] aangifte gedaan van diefstal van zijn motorfiets; (ii) in 1998 is een aantal motorfietsen onder [klager] in beslag genomen; (iii) bij schrijven van 26 september 2000 heeft [betrokkene] de Officier van Justitie verzocht om teruggave van zijn motorfiets, die onder [klager] in beslag was genomen; (iv) genoemde brief van [betrokkene] is aangemerkt als een klaagschrift in de zin van art. 552a Sv; de eerste behandeling van het klaagschrift vond plaats in openbare raadkamer van 1 december 2000, alwaar de zaak werd aangehouden omdat de beslagene, [klager], niet was opgeroepen; (v) bij oproeping, gedateerd 19 januari 2001, is [klager] opgeroepen voor de behandeling van het klaagschrift van [betrokkene] op 23 februari 2001; (vi) op 23 februari 2001 heeft de behandeling van het klaagschrift van [betrokkene] plaatsgevonden; [klager] is niet verschenen; (vii) bij brief van 27 februari 2001 aan de griffier van de Rechtbank heeft [klager] meegedeeld dat hij de oproeping voor de raadkamerbehandeling - in verband met een kortdurend verblijf in het buitenland - pas in handen heeft gekregen toen de zaak al was behandeld; (viii) bij beschikking van 15 maart 2001 heeft de Rechtbank het klaagschrift van [betrokkene] gegrond verklaard en de teruggave van de motorfiets aan laatstgenoemde gelast; (ix) op 26 april 2001 heeft [klager] een klaagschrift ingediend, strekkende tot teruggave aan hem van de motorfiets. 3.3. De Rechtbank heeft [klager] bij beschikking van 21 september 2001 niet-ontvankelijk verklaard in zijn klaagschrift. De Rechtbank heeft daartoe overwogen: "Nu uit de onderhavige stukken duidelijk is geworden dat de beslissing van de rechtbank voornoemd reeds onherroepelijk is, is de rechter van oordeel dat hij geen beslissing meer kan nemen op het onderhavige klaagschrift en klager derhalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klaagschrift." 3.4. In de toelichting op het middel wordt geklaagd over het oordeel van de Rechtbank dat de beslissing van de Rechtbank van 15 maart 2001 reeds onherroepelijk was nu [klager], naar wordt gesteld, buiten zijn schuld niet tijdig op de hoogte is geraakt van de oproeping van de behandeling door de Rechtbank van het klaagschrift van [betrokkene], door welke omstandigheid tevens art. 6, eerste lid, EVRM is geschonden. 3.5. De Rechtbank heeft vastgesteld dat haar beschikking van 15 maart 2001, waarbij de teruggave van de motorfiets aan [betrokkene] is gelast, onherroepelijk is geworden. Dat brengt mee dat de Rechtbank [klager] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn op 26 april 2001 ingediende klaagschrift strekkende tot teruggave aan hem van diezelfde motorfiets. Daaraan kan niet afdoen hetgeen met een beroep op art. 6 EVRM in het middel wordt gesteld omtrent de oproeping van [klager] voor de raadkamerbehandeling van 23 februari 2001. 3.6. Het middel faalt dus. 4. Slotsom Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2002.